Ikor knikte.
‘Doorrijden,’ beval Meroboth. ‘Zo blijven we hen misschien voor.’ Hij spoorde zijn paardje aan.
Cyane lette scherp op Ikor, die zijn gezicht steeds naar het geluid gewend hield. Opeens hield hij opnieuw stil en wenkte Ramart. ‘Ga eens kijken,’ gebood hij de Morf. ‘Het bevalt me niet.’
Ramart knikte gedwee, steeg af en verdween in het struikgewas. Even later vloog er een onopvallende bruine vogel op.
Verbaasd staarde Cyane ernaar. Ze wist waartoe Ramart in staat was, want ze had het al een keer gezien, maar het bleef haar verrassen.
Het duurde een tijdje voor Ramart terugkwam. Meroboth tikte ongeduldig met zijn vingers tegen de hals van zijn paard. Af en toe wierp hij geërgerde blikken op Ikor, die zich daar weinig van aantrok.
Na verloop van tijd dook een bruine vogel het struikgewas in en kwam Ramart te voorschijn. Zijn gezicht stond zorgelijk en hij liep rechtstreeks naar Ikor. ‘We zijn omsingeld,’ deelde hij de Fee mee.
‘Ze zijn ons natuurlijk gevolgd,’ bedacht Meroboth.
Sirus dacht snel na. ‘Hoe ver zijn ze van ons verwijderd, Ramart?’
‘Ongeveer een kilometer,’ zei Ramart.
‘Goed. Dan gaan we gewoon door. Zo houden we het grootste deel van de cirkel nog even op afstand en de anderen die we gaan tegenkomen, kunnen we misschien verslaan,’ zei Sirus.
Ikor knikte ten teken dat hij het ermee eens was.
Meroboth haalde zijn schouders op. ‘Vooruit dan maar.’ Hij begon weer te rijden.
Bezorgd keek Sirus naar Cyane. ‘Denk je dat je er klaar voor bent?’
Ze voelde al het bloed uit haar gezicht wegtrekken. Ze wist dat deze dag ooit moest komen, maar ze had niet gedacht dat het zo snel zou zijn. Ze wist ook dat ze geen keus had. Sirus, Giffor, Ramart en Ikor hadden elke hulp nodig die ze konden krijgen tegen de Vareense overmacht. Ze knikte verbeten.
Sirus sprak haar bemoedigend toe. ‘Jij hebt een voordeel boven ons, Cyane. Jij hebt het magische zwaard.’
Ze beet op haar lip. Ze had het wel willen uitschreeuwen: maar ik weet niet hoe ik de magie moet gebruiken! Blijkbaar was er niemand die het haar kon leren. Sirus wist het niet en Meroboth deed geen enkele poging meer haar iets bij te brengen sinds hij zijn krachten aan het zwaard had gegeven. Hij had al zijn energie nodig om de groep naar de juiste plek te leiden. Cyane had het beklemmende gevoel dat ze er alleen voor stond. Met de teugels stevig in haar handen reed ze achter Meroboth aan.
Al snel hoorden ze de stemmen van de Varénen. Ikor, die voor Cyane reed, haalde zijn zwaard uit de schede en Ramart deed prompt hetzelfde. Door het struikgewas heen begon Cyane figuren te onderscheiden. De meesten waren te voet, slechts een enkeling bereed een paard. En het waren er veel.
Cyane keek bang om naar Sirus. Hij knikte haar grimmig toe. Ze hadden geen keus. Ze zouden vermoord worden als ze in handen van Adanar vielen, dus ze moesten wel vechten.
De mannen hadden hen opgemerkt. Geschreeuw klonk tussen de bomen. De Varénen renden snel in hun richting. Ze waren bewapend met stokken en bijlen. Geen van hen had een zwaard.
Ikor boorde zijn voeten stevig in de flanken van zijn onrustige paard en kneep zijn ogen samen. Toen, zonder enige waarschuwing, stormde hij naar voren met geheven zwaard. Behendig wendde hij het zwarte dier door het groen tot hij bij de Varénen was en begon genadeloos op hen in te slaan. Trefzeker raakte zijn zwaard de ene man na de andere.
Tot haar afschuw zag Cyane dat de Fee zijn wapen zonder aarzelen in de borst van de mannen stootte. De ongelukkige die struikelde kwam al dan niet toevallig onder de hoeven van zijn machtige paard terecht. De Fee richtte in zijn eentje een massale slachtpartij aan. Het leek hem niet te deren. Zijn gezicht bleef even ongevoelig als altijd. Het verbaasde haar dat hij niet Ramart zijn vuile karweitjes liet opknappen.
Sirus leek haar gedachten te raden. ‘Ikor doet alles om te overleven. Als het moet gaat hij daarbij over lijken.’
‘Maar dat is walgelijk,’ riep ze uit.
Sirus haalde zijn schouders op. ‘Dat is dus Ikor.’
Met een kreet van afschuw wendde Gondolin haar gezicht van het slagveld af. Daarom was zij de eerste die de mannen achter hen zag. ‘Sirus!’ gilde ze.
Hij draaide zich razendsnel om. ‘Kom op,’ gebood hij Cyane. ‘Zij zijn voor ons.’
Cyane verbleekte, maar knikte. Samen met Sirus en Giffor stoof 2e naar voren. De Dwerg uitte een ijzingwekkende strijdkreet.
De Varénen renden de reizigers tegemoet. Ze sloegen met hun stokken tegen de steigerende paarden en probeerden de ruiters uit het zadel te trekken.
Cyane besefte dat ze verloren was als ze op de grond viel. Ze schopte en sloeg iedereen die in de buurt van Horizon kwam. Ze moest overleven, dat was nog het enige wat telde. Ze voelde een golf van energie. Ze sloeg met haar zwaard iemand weg die haar been had gegrepen. Met haar andere been schopte ze een Vareen in het gezicht. Wanhopig keek ze om zich heen. De Varénen bleven van alle kanten uit het struikgewas komen. Het waren er veel. Te veel.
Cyane zag dat Sirus in een heftig gevecht was verwikkeld met twee mannen, Giffor was van zijn pony gesleurd. De Dwerg vloekte en tierde en bonkte met zijn knoestige vuisten tegen de man die hem had gegrepen. De Vareen probeerde hem met een stok te slaan.
De overmacht was te groot. Ze zouden in handen van Adanar vallen.
Met een kreet duwde Cyane een volgende strijder weg. Ze probeerde haar greep op het gevest te verstevigen. Haar ogen gleden over de groene steen, die schitterde in het licht. Wist ze maar hoe ze hem moest gebruiken.
Opeens voelde ze een slag tegen haar rug. Met een kreet van pijn viel ze voorover langs de hals van Horizon. Ze voelde hoe iemand achter op het paard sprong en haar rond de middel greep om haar zo van het dier te sleuren. Cyane omklemde haar zwaard en staarde wanhopig naar de steen.
‘Wil het.’
De stem echode in haar hoofd. Ze keek om zich heen, maar behalve de Vareen die achter haar zat, was er niemand die op haar lette.
‘Wil het, Cyane.’
Ze had geen tijd om na te denken. ‘Ik wil het!’ schreeuwde ze, starend naar de steen. ‘Ik wil het!’
Ze gleed langzaam van Horizon af. Met een verstikte kreet viel ze op de grond.
Naast haar smakte de Vareen neer. Hij krabbelde onmiddellijk weer op en greep een bijl.
Cyane hijgde en hief haar zwaard.
De Vareen gooide de bijl met kracht naar haar toe en ze kon nog net wegrollen. Angstig en de wanhoop nabij probeerde ze op te staan. Dat ging moeilijk met het grote, zware zwaard in haar ene hand. Toen zag ze een groene gloed.
Verbaasd staarde Cyane naar het gevest. Even vergat ze de Vareen die probeerde bij zijn bijl te komen. Ja, het was er echt, een groene gloed die smeulde in de diamant. De gloed werd sterker en sterker en al snel straalde de diamant met zo’n kracht dat het haar haast verblindde.
Het leek wel of het licht haar nieuwe kracht gaf. In één beweging sprong ze op en stak het zwaard hoog in de lucht. Het was alsof ze instinctief wist wat ze moest doen. Het licht straalde heftig. Plotseling sprong er een groene bliksemstraal uit de steen in het gevest. De bliksem trof de Vareen, die bewusteloos op de grond viel en onmiddellijk werd overwoekerd door groene planten.
Twee andere Varénen, die hun makker hadden zien ploeteren, renden nu op haar af, maar een tweede bliksemstraal velde ook hen.
De Varénen om Cyane heen begonnen in hun taal naar elkaar te roepen en te gillen en naar haar te wijzen. De mannen die Giffor en Sirus te pakken hadden, keken nu ook naar haar en lieten hun slachtoffers los. Ze wezen naar het zwaard en een angstige blik kwam in hun ogen. Toen, als op een teken, sloegen de Varénen op de vlucht. Ze renden het dichte groen in. Algauw waren ze uit het zicht verdwenen.
Cyane keek beverig rond. Voor haar lagen drie bewusteloze Varénen, iets verderop krabbelden Giffor en Sirus langzaam overeind. Op een flink aantal schrammen en blauwe plekken na waren ze ongedeerd. Giffor schold luidruchtig, waarbij hij bezwoer dat elke Vareen die hij ooit nog zou tegenkomen, blij mocht zijn als hij die ontmoeting overleefde. Meroboth en de anderen waren door de struiken aan het zicht onttrokken.