Выбрать главу

Het inmiddels oorverdovende ruisen was afkomstig van miljoenen liters water, die zich met geweld door een te krappe rivierbedding persten. Het dichte bos week langzaam uiteen. Meroboth, die voorop reed, hield stil. Ze stonden aan de oevers van de Zwarte Rivier.

Cyane zag onmiddellijk waaraan dit water zijn naam te danken had. Het was zwart gekleurd door de donkere rotsen die de bedding vormden. Het wit van de schuimkoppen danste op de woelige baren terwijl het water zich met doodsverachting naar het oosten stortte. Daar zou de rivier het Rijk der Duisternis binnenstromen.

Cyane steeg af van Horizon, gaf het dier een klopje op zijn neus en liep naar de oever.

Sindra volgde haar. De kat had haar een dag lang genegeerd na het gevecht met de Varénen. Nu was ze bijgetrokken. Ook Meroboth kwam bij Cyane staan.

Ze tuurde naar de overkant. Daar lag een muur van donkere bossen, die zich langs de oevers uitstrekte. Een paar uur verder naar het oosten lag de tweede stad van het rijk: Néfer aTang, vlak bij de afsplitsing van de Tider. De andere kant op, terug Varénia in, lag op ruim een dag reizen het Meer van Tagalet.

‘Het grootste gedeelte van dit land kent ook dagen en nachten, al zijn de dagen korter dan bij ons,’ vertelde Meroboth. ‘Maar in het uiterste noorden, waar Tronador woont, heerst eeuwige duisternis.’

‘Kan….?’ begon Cyane, maar Meroboth gebaarde haar te zwijgen.

‘Ik zal je alles vertellen wat je moet weten. Daar heb je recht op. Ik wil dat je weet wie je vijand is. Dat je beseft wie er straks tegenover je staat. Maar dat doe ik niet hier.’ Hij draaide zich om en klom moeizaam op zijn paard.

Cyane besteeg Horizon en de stoet zette zich opnieuw in beweging. Meroboth hield koers langs de Zwarte Rivier.

Voortdurend keek Cyane naar de overkant. Daar was de eerste uren niets anders te zien dan het dichte bos. Er werd weinig gesproken tijdens de rit. Iedereen voelde de dreiging van het Rijk der Duisternis.

Giffor reed vlak achter Cyane en hield zijn ogen bijna onafgebroken op het zwaard gericht. Ook Sindra bleef in haar buurt. Het ontging haar niet dat de kat af en toe verlangende blikken naar de andere kant van de rivier wierp. Een eindje achter hen reed Ikor. Van zijn gezicht viel niets af te lezen.

Toen ze Néfer aTang naderden week Meroboth af van de rivier en ging dieper het bos in zodat ze niet gezien zouden worden. In dit bos brachten ze de nacht door. Niemand vond het prettig zo dicht in de buurt van de vijand te zijn.

‘Ik verwacht achter elke boom Adanar te zien,’ mompelde Sirus tegen Cyane.

Ze deelde zijn gevoel van onbehagen. Die nacht sliep ze weinig, ondanks het feit dat Sirus en Giffor constant de wacht hielden.

De volgende ochtend vroeg arriveerden ze bij de rivier de Tider. De Tider vond zijn oorsprong in het Dargebergte in het midden van Akonia. Omdat hij door de hoofdstad Asser stroomde en rechtstreeks in verbinding stond met de Zwarte Rivier en dus met Néfer aTang, was de Tider een van de drukste scheepvaartroutes. De bomen reikten op dit stuk tot aan de oever. Meroboth gebood hen in het bos te blijven. Zelf liep hij naar voren en keek de rivier op.

Cyane liet Horizon alleen en kwam met Sirus bij de oude man staan. ‘Waar zoeken we naar?’ informeerde Sirus.

‘Dat is een goede vraag,’ zei Meroboth. ‘Het beste lijkt me een Akonese handelsman of anders een Nudoor.’

Een groot, houten schip voer langzaam voorbij. In de top wapperde een zwarte vlag met een afbeelding van een diamant erop.

‘Die in ieder geval niet,’ zei Sirus droog.

Ze moesten een tijd wachten tot er een volgend schip kwam. Het was een wrakkig uitziend schip. Hoog in de mast prijkte de tweekleurige vlag van Akonia.

Meroboth tuurde er ingespannen naar. ‘Die nemen we,’ besloot hij. Hij keek naar Cyane. ‘Jij en Ikor moeten onherkenbaar zijn. Ik wil geen onnodige commotie.’

‘Gondolin heeft nog wel wat doeken,’ zei Sirus.

Cyane knikte en liep het bos in. Ze hoorde hoe Meroboth de schipper riep. Ze vertelde Gondolin wat hij had gezegd, waarop Gondolin twee doeken uit haar zadeltas te voorschijn haalde. Cyane liep ermee naar Ikor, die een eindje verderop naast zijn paard op de grond zat. Zwijgend stak ze de doek naar voren.

Ikor keek haar niet eens aan toen hij de doek greep. Met trefzekere bewegingen verborg hij zijn gezicht. Zonder haar verder een blik waardig te keuren, leidde hij zijn paard naar het schip.

Cyane verborg haar gezicht en volgde de Fee. Het Akonese schip lag inmiddels afgemeerd aan de oever. De schipper keek tevreden naar een klein zakje dat hij in de hand hield. Ze liep met Horizon de loopplank op en ging aan de reling staan. De anderen volgden haar voorbeeld. Sirus had de draagbaar even losgemaakt van Mak Tarra. Samen met Giffor tilde hij de gewonde man aan boord.

Na een dreigende blik van Meroboth hield de schipper op met hen aan te staren en haalde hij de loopplank in. Hij gooide het roer om en de wind draaide het schip naar de overkant.

De Tider was hier niet erg breed en algauw lag het schip aan de andere oever. Ze haastten zich van het schip en stonden even later veilig in het bos. Ikor rukte het kleed van zich af.

Meroboth besteeg zijn paard en zocht de loop van de Zwarte Rivier weer op. De avond viel toen ze bij een kleine open plek aan het water kwamen. Hier zouden ze de nacht doorbrengen, gaf Meroboth aan. Hij steeg af en tuurde naar de schemerige overkant. Alles leek stil en veilig. Hij wenkte Sirus naderbij. ‘Ik neem Cyane mee. Jullie wachten hier tot we terugkomen.’

De Nudoor knikte.

Cyane vroeg zich af waar Meroboth haar heen wilde brengen. Na een nacht zonder slaap en de lange rit van vandaag was ze moe. Ze steeg af en bond Horizon aan een boom vast. Meroboth verzorgde nog een keer de wond van Ramart en wenkte haar toen. Langzaam liep Cyane naar de oude man.

Meroboth nam haar mee langs de oever naar het oosten. De rivier bulderde langs hen heen toen ze over een smal paadje tussen de bomen verdwenen. Cyane moest een pasje harder lopen om Meroboth bij te houden.

Bezorgd keek ze naar zijn gezicht. Hij was niet meer de oude sinds hij zijn krachten aan het zwaard had gegeven. Lichamelijk was hij van het ene op het andere ogenblik afgetakeld. Gelukkig was die glinstering in zijn ogen gebleven. Zijn optimistische aard sleepte hem door de dagen heen.

Het feit dat Mekaron niet langer onvindbaar leek, moest de oude man goed hebben gedaan. Cyane zou hem graag ook over Melsaran vertellen. De vuurmagiër had haar een tijdje geleden bezocht in een visioen. Instinctief wist ze echter dat dat niet verstandig was. De impulsieve Meroboth zou onmiddellijk het Rijk der Duisternis in trekken om zijn broer uit de klauwen van Adanar te redden. Nu wist Meroboth niets over het wedervaren van de Tovenaar van Goed en Kwaad. Hij twijfelde waarschijnlijk zelfs aan de loyaliteit van zijn broer, hoewel Cyane nog steeds niet begreep waarom. Melsaran had echter zelf ook gezegd dat niemand het hem kwalijk zou nemen als hij zou overlopen naar Tronador. Er was nog zoveel dat ze niet begreep.

Impulsief greep ze de hand van de man naast haar. Verrast keek hij haar aan. Ze glimlachte. Ze was erg op Meroboth gesteld geraakt en besefte maar al te goed wat hij had opgegeven. Hij was het grootste deel van zijn leven kwijt en ook nog eens zijn duur verworven magie. Toch bleef hij optimistisch en overtuigd van de goede afloop. Ze vergaf hem zijn onaangename harde kant. De oude man had geen keus. Hij had een levensopdracht te vervullen en dat kon nu eenmaal niet altijd vriendelijk en glimlachend als je te maken kreeg met kille moordenaars als Ikor en Adanar.

Meroboth kneep in haar hand, onverwacht stevig. ‘Ik heb je nooit gezegd dat ik je moedig en dapper vind,’ zei hij.

Ze werd rood bij dit onverwachte compliment.

‘Het lijkt wel of ik het heel normaal vind dat jij net zoals ik je leven opoffert voor deze taak. Maar dat is niet zo, Cyane. ‘Meroboth kneep nog eens in haar hand. ‘Ik heb een goede jeugd gehad. Ik heb de dingen gedaan die ik wilde doen. Ik was al behoorlijk op leeftijd toen ik tot deze taak geroepen werd. Ik besef terdege wat jij hebt opgegeven, Cyane, en ik zal alles doen wat in mijn vermogen ligt om jou gelukkig te maken. Dat ben ik je verplicht. Overigens ben ik ervan overtuigd dat je geluk niet bij graaf Thorvald had gelegen.’