Ze knikte bij deze woorden.
‘Maar volgens mij hoef je ook niet zo heel ver te zoeken om het geluk te vinden. ‘Meroboths ogen twinkelden ondeugend.
Cyane werd nog roder dan ze al was. Ze wist dat de oude man op Tiron doelde. Zijn gezicht werd ernstiger. ‘Ik weet dat je heel veel vragen hebt, Cyane. Vanavond zal ik je alles vertellen wat je weten wilt. Kom maar met mij mee.’
In een zwijgend verbond liepen ze hand in hand verder totdat Meroboth na een klein uur stilhield. Met zijn vrije hand wees hij naar voren. Daar, midden in het bos verscholen en ver weg van de bewoonde wereld, stond een groot kasteel. Het lag op een lage heuvel en was gebouwd in een vierkant. Drie van de vier torens op de hoeken waren ingestort. Het merendeel van de weinige ramen was gesneuveld en de noordelijke muur was afgebrokkeld, maar ondanks het verval was het een indrukwekkend gebouw.
Ze liepen naar de ruïne. De houten poort, die toegang gaf tot de binnenplaats, stond half open en was aangetast door houtwormen.
‘Dit is het kasteel van Delamar,’ zei Meroboth.
Nieuwsgierig keek Cyane om zich heen. Dit was dus de woning geweest van de leermeester van de drieling. De invallende duisternis gaf de ruïne een spookachtig trekje. De binnenplaats was niet groot. Mos klom tegen de muren omhoog. Verschillende deuren stonden te klapperen in de wind.
Meroboth en Cyane gingen een deur aan de linkerkant door. Ze kwamen uit in een smalle gang waar een stenen trap naar boven wentelde. Ze liepen de trap op. Die leidde hen naar een grote kamer met open haard. Twee grote, kapotte ramen gaven uitzicht op het donkere bos. De wind spookte door de schoorsteen en langs de diverse houten meubelen: een aantal eenvoudige stoelen en een sierlijk bewerkte tafel. In de hoek kon Cyane nog net een gigantisch spinnenweb ontwaren.
Meroboth liet haar hand los en ging op een van de stoelen aan de tafel zitten. Hij gebaarde haar hetzelfde te doen. Zwijgend ging ze naast hem zitten, wachtend op wat hij haar te vertellen had.
Meroboth leunde naar voren met zijn handen op de tafel. Hij leek diep in gedachten. ‘Hier kwamen Delamar, mijn broers en ik elke avond bijeen om met elkaar nog wat te drinken en te praten,’ vertelde hij. ‘Dan zaten we aan deze tafel, ieder op zijn eigen plek, ieder op zijn eigen stoel.’
Cyane keek de tafel rond. Om de tafel telde ze vijf stoelen. Verbaasd keek ze naar Meroboth.
Hij wees naar zichzelf. ‘Hier zat ik. De plaats aan het hoofd van de tafel was natuurlijk voor Delamar. Mekaron zat tegenover mij en naast hem zat Melsaran. ‘Hij draaide zich om naar Cyane. ‘En deze stoel was van Melsasser.’
Haar ogen werden groot. ‘Melsasser?’ herhaalde ze.
Meroboth knikte maar gaf geen nadere uitleg. Hij stond op en haalde twee vuurstenen uit zijn zakken te voorschijn. Hij liep naar de open haard, waar nog wat oud, droog hout in lag. De oude man knielde moeizaam en wreef de stenen over elkaar. Algauw schoten kleine vlammetjes vrolijk de schoorsteen in. Meroboth ging staan en wees in de vlammen. ‘Kijk, Cyane. Kijk, en alles zal je duidelijk worden.’
Cyane staarde in de geelrode gloed van het vuur. Haar ogen werden zwaar en langzaam legde ze haar hoofd op tafel. Ze wilde slapen. Ze was zo moe. Ze zou morgen wel kijken.
Plotseling hoorde ze stemmen. Met een ruk zat ze rechtop. Ze was nog steeds in de kamer. Het haardvuur knapperde warm en vrolijk, maar ze was niet langer alleen met Meroboth.
Verbaasd keek ze om zich heen. De vloer was geveegd en het glas in de vensters was heel. Ze zat nog steeds op dezelfde plek. Op de tafel stond een zilveren kan met rode wijn. Voor haar stond een half uitgedronken beker. De stoel naast haar was leeg, maar aan het hoofd van de tafel zat een stokoude man. Hij was gekleed in een wit gewaad en hij droeg daarover een lange zwarte mantel. Hij had sneeuwwit haar en een baard die bijna tot de grond reikte. Zijn blauwe ogen waren gericht op de haard. Hij leek haar niet te zien.
Ze kéék om naar de haard en zag daar drie mannen staan. Verrast hapte ze naar lucht. Een van de mannen was een veel jongere Meroboth. Zijn gebruinde gezicht was nauwelijks gerimpeld en zijn lichaam oogde jeugdig en sterk. Zijn haar was echter al wit. Hij was gekleed in een groen gewaad dat afgezet was met kleine groene edelsteentjes. Hij porde met een pook in het vuur en keek lachend naar de twee anderen. ‘Aardmagie is net zo sterk als de andere vormen,’ beweerde hij ondertussen.
‘Dat weet ik nog zo net niet,’ zei een van de twee. Hij had een rustige, bedachtzame stem die Cyane uit duizenden zou herkennen. De man leek sprekend op Meroboth, tot de twinkelende groene ogen toe. Het was Melsaran. ‘Aardmagie is tamelijk algemeen en daardoor minder krachtig.’
‘Een volksvermaak. Uitstekend geschikt voor onze Meroboth,’ zei de derde man spottend. Zijn stem was lijzig en zacht. Hij leek wel wat op Meroboth en Melsaran. Maar Cyane zag ook verschillen. Hij was enkele centimeters kleiner en wat gedrongen. Hij was zeer gespierd. Zijn ogen waren ook groen, maar ze waren donkerder en stonden kil en ongevoelig. Hij was gekleed in duur zilverbrokaat met een zwarte broek. Hij leek een fiere man die op zijn omgeving neerkeek in een gemoed van constante minachting. Cyane nam hem nieuwsgierig op. Deze man moest Mekaron zijn.
‘Zo bedoelde ik dat niet en dat weet je best,’ zei Melsaran zacht tegen de man in het zilver.
‘Ach, Melsaran, als hij een steek onder water kan geven zal hij dat zeker niet laten,’ suste Meroboth. ‘Echt, het raakt me niet eens meer.’
‘Goed zo, Meroboth. ‘De krakende stem kwam van de oude man aan tafel. ‘Jij weet waarvoor je staat. Ik denk overigens dat je gelijk hebt. Mits goed gebruikt, kan aardmagie zelfs sterker zijn dan de meeste andere vormen.’
‘Uitgezonderd de zwarte magie, mag ik hopen,’ zei de man in het zilver.
Op dat moment sloeg de deur van de kamer met een klap open.
‘Gelukkig, ik ben net op tijd om Melsassers loflied op de zwarte magie aan te horen. Ik was al bang dat ik dat gemist had,’ klonk een spottende, donkere stem.
Cyane draaide zich verrast om. In de deuropening stond onmiskenbaar een broer van Meroboth en Melsaran. Hij leek meer op hen dan de man in het zilver. Zijn witte haar was kort en zijn lichaam gespierd. Hij was gekleed in verschillende kleuren blauw en in zijn hand hield hij een groot zwaard.
‘Mekaron,’ lispelde de man in het zilver. ‘Ik ben blij dat je je aardse geneugten even in de steek kon laten voor deze bijeenkomst.’
Mekaron glimlachte spottend, gooide zijn zwaard ruw in een hoek en liep naar de tafel om zichzelf wat wijn in te schenken. Ook hij scheen Cyane niet op te merken.
‘Dit hoogtepunt van de dag wil ik niet missen, Melsasser,’ zei hij.
‘Heeft Sirus je nog nieuwe technieken geleerd?’ vroeg Meroboth, handig van onderwerp veranderend.
‘Beter nog,’ zei Mekaron met een grijns. ‘Ik heb hem verslagen. Hij wist niet wat hem overkwam.’
Cyane volgde het gesprek geboeid. Ze vond Mekaron een indrukwekkende verschijning. Hij straalde pure lichamelijke kracht uit. Daarmee stak hij schril af bij zijn beide broers. Ze draaide haar hoofd en keek naar de gedrongen man in het zilver, die Melsasser werd genoemd. Ze vroeg zich af wie hij was. Hij was duidelijk familie van de drieling, maar ze had Meroboth tot voor kort zijn naam nooit horen noemen.
‘Werkelijk, Mekaron. Ik snap niet dat je je met zulke ruwe spelletjes bezighoudt. ‘Dat was Melsaran. Hij schudde afkeurend zijn hoofd.
Mekaron nam een flinke slok en keek zijn broer oprecht meewarig aan. ‘Het is geen spel, Melsaran. Ooit komt dit van pas.’
‘Een zwaard kan helemaal niets beginnen tegen de zwarte magie,’ zei Melsasser.
‘Man, houd toch op,’ verzuchtte Meroboth. ‘Zwarte magie is het enige waar jij nog over praat. En denk eraan, grote broer, het is niet voor jou bestemd.’