Anne West
De zwarte magiër
Een
Het stormde en regende. De duisternis viel in. Cyane zwierf door de lange gangen van Ikors paleis, onderweg naar haar slaapkamer. Vanuit een raam dat uitkeek over de binnenplaats zag ze een lichtje branden in de stallen. Het licht werd ’s nachts vaak aan gelaten omdat Miran, Melsarans eenhoorn, niet van het donker hield. In een opwelling besloot Cyane te gaan kijken hoe de eenhoorn en haar eigen paard Horizon het maakten.
In de grote ontvangsthal liep ze de trap af naar de voordeur. Met moeite kreeg ze het gevaarte open. Onmiddellijk sloeg de regen in haar gezicht en greep de wind haar mantel. Ze sloeg de zware deur dicht en rende de binnenplaats over in de richting van het licht. De staldeur stond op een kier. Hijgend sloop Cyane naar binnen.
Ikors stallen waren ruim. Vroeger had hij een grote verzameling raspaarden gehad waarvan nu alleen zijn eigen zwarte rijdier nog over was. Het was er behaaglijk warm en Cyane snoof de geur van vers hooi op. Een geur die haar terugvoerde naar haar jeugd. Ze was als klein meisje graag in de stallen. Niet zozeer om de paarden maar meer om Tiron, de stalknecht. Toen was alles een stuk minder gecompliceerd geweest.
‘Bemoei je met je eigen zaken,’ snauwde plotseling een stem.
Verrast keek ze in de richting van het geluid. Het was Tiron, dat wist ze zeker, maar tegen wie stond hij te praten? Er kwam geen antwoord. Opeens zei Tiron: ‘Mijn leven gaat je niets aan. Laat me toch met rust.’
Cyane voelde zich een ongewenste toehoorder, een insluiper. Voorzichtig keek ze om het hoekje van een box en ze zag Tiron bij Miran staan. Voor ze zich realiseerde wat ze zag, stootte ze met haar schouder tegen een lege kist, die kletterend op de grond viel.
‘Wie is daar?’ riep Tiron.
‘Ik ben het, Tiron.’ Vlug liep Cyane naar hem toe. Ze zag de flits van verbazing in zijn ogen.
‘Wat doe je hier?’ snauwde hij.
‘Ik kwam even kijken of alles goed was met Horizon en Miran,’ legde ze hakkelend uit. Ze durfde hem niet aan te kijken, bang voor de kille blik in zijn ogen.
‘Giffor zorgt uitstekend voor hen en dat weet je.’
Ze ergerde zich aan zijn hooghartige houding. Waar had ze dit aan verdiend? Haar oude vechtlust kwam meteen bovendrijven. ‘Sorry hoor,’ zei ze. ‘Ik wist niet dat de stallen voor mij verboden terrein waren. En waarom sta jij hier trouwens met Miran te praten?’ Ze spuwde de vraag zo onverwachts uit dat Tiron er zichtbaar van schrok.
Hij wist zich razendsnel te herstellen. ‘Jij praat toch ook weieens tegen Horizon?’
‘Maar ik zeg geen dingen als “bemoei je met je eigen zaken” tegen hem,’ zei Cyane.
‘Ik weet niet waar je het over hebt,’ zei Tiron afgemeten. Zijn afweer groeide en de kloof tussen hen werd nog groter.
Cyane kon het niet laten, ze ging door op de weg die ze was ingeslagen. Begrijpen deed ze zijn houding niet en ze ergerde zich er mateloos aan. ‘Ik praat inderdaad tegen Horizon. Maar jij praat mét Miran. Dat is een belangrijk verschil,’ zei ze rustig.
Tiron was woedend. In één stap was hij bij haar en hij schudde haar door elkaar. ‘Ben ik nu soms een verdomde Fee?’
Het lukte Cyane met moeite haar kalmte te bewaren. Ze werd bang van zijn strakke gezicht en zijn koortsig schitterende ogen. ‘Vertel jij het maar, Tiron,’ zei ze zacht. ‘Want ik weet het niet.’
Hij liet haar zo onverwachts los dat ze bijna achteroverviel. Hij keek haar strak aan. Zijn woede maakte plaats voor pijn en verdriet. Het ging haar aan het hart en ze voelde de tranen opkomen. Ze wilde huilen om datgene wat ze verloren hadden. Hun vriendschap was verkild, al wist ze niet precies waarom. Tiron was haar eerste grote liefde. Ze raakte hem kwijt en ze kon er niets aan doen.
‘Wat is er toch, Tiron?’ vroeg ze smekend, in een laatste poging iets te redden uit de wrakstukken van hun gezamenlijke verleden. ‘Je kunt mij vertrouwen. Je sluit je van iedereen af. Je doet zo koel tegen de broers van Meroboth. Dat hebben ze toch niet verdiend? Ben je dan zo jaloers op hen omdat ze Meroboths aandacht opeisen? Dat lijkt me toch niets voor jou.’
Tiron zweeg. Ze huiverde en besefte op dat moment dat er niets meer te redden viel. Ze had zo gehoopt dat hun vriendschap zou uitgroeien tot iets moois, maar alles was kapot, vernietigd door iets wat buiten haar om ging, iets waar ze geen vat op had.
Tiron draaide zich om en liep de stal uit. Vlak bij de deur bleef hij staan. Met zijn rug naar haar toe zei hij: ‘Mijn verleden heeft me ingehaald, Cyane. Vergeet me alsjeblieft en word gelukkig. Dan ben ik dat ook.’
Hij liep de binnenplaats op. De regen striemde zijn gezicht, maar hij voelde het niet. Even gleed zijn hand naar zijn borst. Daar, onder zijn tuniek, droeg hij een hanger met de punt van de hoorn van Domarin. De hoorn bevatte de luchtmagie, die de eenhoorns in het ongeluk had gestort. Ook zijn leven werd vernietigd, maar deze keer was het niet de schuld van de magie. Domarin had hem de hoorn gegeven om hem te beschermen. Maar zelfs Domarin had kunnen weten dat niets hem kon beschermen tegen dat wat hem boven het hoofd hing.
Cyane staarde hem na. Wat bedoelde hij met die vreemde woorden? Welk verleden? Ze keek naar Miran.
‘Kon je maar met mij praten,’ fluisterde ze. Ze aaide over het voorhoofd met de opvallend witte hoorn. Miran kon niet met haar praten. Dat kon ze alleen met Feeën en magiërszonen. Was Tiron dan een Fee? Hij zag er niet uit als een Fee. Een magiërszoon kon hij ook niet zijn, want de enige vier levende magiërs hadden geen kinderen. Tenminste, voor zover zij wist niet. Melsasser had wel een kind gehad bij Elenia, maar dit kind was door Fabian een zekere dood tegemoet gestuurd bij de Varénen.
Cyane herinnerde zich de vreemde reactie van Mekaron toen hij Tiron voor het eerst ontmoette. Was Tiron misschien familie van de watermagiër? Mekaron liet zich echter weinig aan Tiron gelegen liggen. Natuurlijk was hij een harde man, maar ze wist dat hij veel van zijn broers hield. Als hij een zoon had, zou hij hem zeker niet zo afstandelijk behandelen als hij Tiron behandelde.
Cyanes gedachten gleden naar de laatste momenten van het gesprek en de tranen stroomden over haar wangen. Ze rende de stal uit. Miran bleef met een blik vol medelijden achter.
Snikkend rende Cyane naar het bediendeverblijf, waar Gondolin, Sindra, Sirus en Iss bij de open haard zaten.
‘Meisje toch.’ Gondolin was als eerste bij haar. Beschermend sloeg ze haar armen om Cyane heen alsof ze een klein kind was. ‘Wat is er gebeurd?’
‘Tihihiron,’ snikte Cyane met lange uithalen.
Sirus schudde zijn hoofd. ‘Die jongen gedraagt zich onmogelijk.’
Dat wilde ze niet horen. Diep vanbinnen was er nog steeds de behoefte de man van wie ze hield te verdedigen. ‘Hij kan er ook niets aan doen,’ zei ze boos tegen de Nudoor.
‘Natuurlijk niet, meisje,’ zei Gondolin, en ze wierp Sirus een waarschuwende blik toe.
Sirus haalde zijn schouders op.
‘Kalverliefde. Het gaat wel over,’ suste Sindra in een poging de sfeer wat op te krikken.
Dat viel helemaal in verkeerde aarde bij Cyane. Ze rukte zich los van Gondolin en keek Melsarans vrouw woedend aan. ‘En wat weet jij ervan?’ schreeuwde ze. ‘Jij was maar een stomme kat toen Tiron en ik… toen wij…’ Hulpeloos begon ze te snikken en Gondolin trok haar opnieuw naar zich toe.
Iss stond op en liep naar de deur. ‘Misschien moeten we eens gaan kijken hoe de anderen het maken,’ stelde hij met zijn zachte stem voor.
‘Goed idee,’ zei Sirus.
‘Maar ik…’ begon Sindra.
‘Melsaran zal wel op je wachten,’ onderbrak Iss haar.
Zwijgend stond Sindra op.
Gondolin knikte Iss dankbaar toe alvorens hij de deur achter zich dichttrok. Ze zette Cyane bij de haard neer en hielp haar uit haar natte mantel. Toen ging ze naast haar zitten. Zorgzaam streelde ze het verwarde blonde haar van haar pupil.
Cyane snufte en staarde in de vlammen.
‘Ik ben opgevoed met het idee dat een huwelijk nooit uit liefde gesloten moet worden,’ vertelde Gondolin met zachte stem,’ Liefde was volgens mijn ouders een overdreven begrip waaraan je weinig waarde moest hechten. Geld was belangrijk en een rijke man trouwen was voor een vrouw het hoogst mogelijke doel.’