Ondanks haar verdriet luisterde Cyane geboeid. In al die jaren dat Gondolin bij haar was geweest, had ze nooit iets over haar eigen leven losgelaten.
‘Maar geloof het of niet, vroeger was ik in veel opzichten net als jij. Ik negeerde de gangbare regels en ik werd verliefd op de erfgenaam van een rijke graaf. Hij werd geacht te trouwen met een meisje van zijn stand. Dat was ik dus niet, maar ik dacht dat onze liefde alles zou overwinnen. Dat geloofde hij ook, totdat hij erachter kwam dat hij geen cent zou erven als hij mij huwde. Toen was hij binnen enkele dagen verloofd met een dame van stand. Het brak mijn hart, maar ik wist nu wel hoe de wereld in elkaar stak. Liefde deed er inderdaad helemaal niet toe. Je moest een man kiezen met je verstand en niet met je gevoel. Vandaar ook dat ik zo aandrong op jouw huwelijk met graaf Thorvald.
Ik weet nu dat ik fout zat, Cyane. Sirus heeft me laten zien dat echte liefde wel degelijk bestaat. Je moet ervoor vechten. Ik heb mijn vooroordelen herzien. Er is niets mis met een Nudoorse huurling. Hij draagt me op handen en zou zijn leven voor me geven. En ik weet, Cyane, dat Tiron van jou houdt, want ik heb gezien hoe hij naar je keek als je het niet zag. Tiron is een gecompliceerde jongeman, die erg volwassen is voor zijn leeftijd. Ik denk dat hij heel veel heeft meegemaakt.’
‘Maar hij zei dat ik gelukkig moest zijn zonder hem. Dan was hij dat ook,’ snikte Cyane.
Gondolin knikte. ‘Om de een of andere reden schijnt Tiron te denken dat je beter af bent zonder hem. Maar lieverd, soms betekent houden van dat je wilt dat iemand gelukkig is, zelfs als dat betekent dat dat misschien zonder jou is.’
‘Ik kan niet gelukkig zijn zonder hem,’ zei Cyane zacht.
Gondolin glimlachte een tikje triest. ‘Dat weet ik, meisje. Maar Tiron zal eerst zijn eigen problemen moeten oplossen. Daar kun jij hem niet bij helpen. Je zult hem voorlopig los moeten laten, hoe moeilijk dat ook is.’
Cyane wist dat Gondolin gelijk had. Ze kon niets voor Tiron doen. Hij had grote problemen maar ze wist nauwelijks in welke richting ze moest zoeken. Ze moest hem inderdaad laten gaan en zich op haar eigen taak concentreren. Langzaam maakte ze zich los uit de beschermende omhelzing van Gondolin. ‘Ik ben zo blij dat je mee bent gekomen,’ zei ze dankbaar.
‘Ik ook,’ zei Gondolin. ‘Ga nu maar slapen.’
Cyane knikte en verdween in haar slaapkamer.
Onrustig lag Cyane te woelen. Ze had het warm, maar wanneer ze de dekens van zich af schopte kreeg ze het koud. In haar sluimertoestand werd ze geteisterd door flarden uit het verleden.
Daar zat zij op de rug van Horizon. Haar haren wapperend in de wind. Tiron joeg haar lachend achterna. Naast Horizon rende Sindra, die toen voor haar nog een gewone kat was in plaats van een morf en de vrouw van de vuurmagiër.
Het vadsige gezicht van graaf Thorvald drong zich aan Cyane op. Meroboth, de aardmagiër, redde haar van het gearrangeerde huwelijk met hem. Vanaf dat moment was haar leven drastisch veranderd. Met Tiron en haar gezelschapsdame Gondolin ging ze met de magiër mee op zoek naar zijn twee broers Mekaron, de watermagiër, en Melsaran, de vuurmagiër.
Landschappen, vaak sprookjesachtig mooi, soms angstaanjagend lelijk, gleden aan haar voorbij. Velen sloten zich bij hen aan. De Nudoorse zwaardvechter Sirus; Giffor, de maker van het zwaard; Ikor, de overgelopen meesterspion van Tronador en diens vriend Iss. En uiteindelijk de twee andere magiërs.
Twee
Cyane zag zichzelf oefenen met de magie die ze zich eigen moest maken, wilde ze een kans maken tegen de uitverkorene van het Rijk der Duisternis. Plantjes die moeizaam groeiden, water dat in haar gezicht kletste als ze weer eens de controle verloor.
Kreunend verborg ze haar gezicht in het kussen toen het beeld van Tronador zich opdrong. Tronador was niemand minder dan Melsasser, de oudere broer van de drieling, en met name Melsaran leed erg onder het feit dat Melsasser hem had laten vallen voor Adanar. De krankzinnigheid van Adanar had al vele levens geëist. De gewelddadige dood van Fabian en Ramart herhaalde zich voor haar ogen. Nu verscheen het gezicht van Ikor, grimmig, een genadeloze moordenaar in dienst van Tronador. Meteen veranderde zijn gezicht in dat van Feeënkoning Geronimo. En weer in Ikor. Geronimo. Ikor.
Cyane schoot overeind, klaarwakker. Met bonkend hart dacht ze aan de toekomst. Bijna was het zover. Het moment naderde; het moment waarop zij met haar zwaard met de drie magische diamanten tegenover de drager van het zwaard van het Rijk der Duisternis zou staan. Niemand wist wie dat was. Om dat raadsel op te lossen was Meroboth nu op zoek naar Gontak, de meestersmid die het zwaard van Cyanes tegenstander smeedde. Die Dwerg was ook begonnen aan haar zwaard, totdat hij was overgelopen naar Tronador en Giffor het werk op zich had genomen. Nu wachtten ze in het paleis van Ikor op de enige man die hen meer informatie kon geven over Gontak: Dwergenkoning Vélar.
Cyane voelde de spanning stijgen en keek toe hoe de schemer, die hier doorging voor daglicht, de duisternis probeerde te verdrijven. Misschien zou ze er morgen achter komen wie haar tegenstander zou zijn.
De volgende dag arriveerde Dwergenkoning Vélar met een klein gevolg in het paleis.
Tot Cyanes opluchting had hij zijn zoon Varanan, die een oogje op haar had gehad tijdens hun verblijf in Dwergen-land, thuisgelaten.
De drieling, Sirus, Giffor en zijzelf waren naar de binnenplaats gekomen om Vélar te begroeten. Meroboth en de koning omhelsden elkaar enthousiast.
‘Nooit gedacht dat ik hier nog eens zou staan,’ zei Vélar, terwijl hij nieuwsgierig om zich heen keek.
‘Je went eraan,’ zei Mekaron droog en hij stak een hand naar de Dwerg uit. ‘Het is me een eer.’
‘Ongetwijfeld, ja,’ antwoordde Vélar, die de sarcastische ondertoon feilloos had opgepikt. Hartelijk schudde hij de watermagiër de hand. Toen wendde de koning zijn blik naar Melsaran, die hem glimlachend toeknikte.
‘Dus dit is de man van wie al die spionnetjes waren,’ zei Melsaran.
‘Dat ben ik, ja.’ Vélar lachte zijn tanden bloot en zwaaide naar Cyane, die wat achteraf stond. ‘Je moet de groeten hebben van mijn zoon,’ kon hij niet nalaten op te merken.
De Dwergenkoning kon onmogelijk weten wat zich de vorige avond had afgespeeld dus Cyane glimlachte dapper.
‘Ha, die Sirus.’ Vélar gaf hem een joviale klap ter hoogte van zijn elleboog en draaide zich toen naar Giffor om.
De smid maakte een korte buiging. ‘Het is goed u te zien, majesteit.’ Het klonk belachelijk beleefd uit de mond van de opvliegende Dwerg.
‘Ja, ja. Al goed, hè. Doe nu maar weer normaal.’ Vélar kende zijn onderdaan blijkbaar ook.
Giffor mompelde iets over de paarden verzorgen en maakte zich uit de voeten.
‘Ik hoop dat hij te verdragen was tijdens de reis?’ vroeg Vélar.
‘Ach, dat ging best. We zijn inmiddels wel wat gewend,’ zei Meroboth.
‘Dat zou ik denken,’ zei Vélar, doelend op de afwezige Ikor. ‘Ontmoet ik die Fee straks bij het diner?’
‘Als hij zin heeft en dat heeft hij meestal niet,’ zei Meroboth onverschillig.
‘Jammer. Met zo’n verhaal kun je nog eens thuiskomen,’ grapte de koning. ‘Mijn voltallige leger wacht aan de overkant van de Zwarte Rivier op een teken van mij, Meroboth. Wananka is ook onderweg, met in haar kielzog de Nudoren en Akonezen.’
‘Dat is mooi, maar op dit moment hebben wij een dringender kwestie met je te bespreken, vriend,’ zei Meroboth.
‘En dat is?’
‘Gontak.’
Op het gezicht van de koning verscheen een ernstige blik. ‘Ach ja, de smet op mijn koningschap. Kunnen we ergens rustig zitten?’
Meroboth bracht de hele groep naar de zitkamer van de drieling in het hoofdgebouw. Cyane was nieuwsgierig naar wat Vélar te vertellen had. Ze ging in een van de leunstoelen zitten en haalde haar zwaard uit zijn schede zodat ze achterover kon leunen. De groene en blauwe diamant schitterden in hun houders.