‘Dat kan niet,’ riep ze uit. ‘Gontak heeft het zwaard en de panter ontworpen. Niemand wist toen nog hoe het eruit zou zien.’
‘Dar wist het,’ zei Melsaran.
Cyane kon het nauwelijks bevatten. De allang overleden eerste grote magiër, heerser over vier vormen van magie, had geweten wie zij was. Het boezemde haar meer ontzag in dan ze kon uitdrukken. Haar geboorte, haar reis, haar leven, alles was al eeuwen voorbestemd.
Langzaam passeerden ze de beelden. Ze keek met kloppend hart omhoog naar haar eigen beeltenis ver boven haar. Zou ze de verwachtingen kunnen waarmaken?
Door een smalle kloof kwamen ze in een grote cirkel die omgeven was door grijze bergen met sneeuw op hun toppen. De draken zweefden geruisloos met hen mee en bleven boven de open plek hangen. In het midden van de cirkel stonden de halfvergane resten van de Tempel van Orgor. De tempel had eenzelfde structuur als de tempel die ze hadden aangetroffen in het Steengebergte, alleen zag deze er een stuk ouder en verwaarloosder uit. Het materiaal bestond eenvoudigweg uit steen en niet uit het goud waaruit Adanar zijn bouwwerk had laten optrekken. Diverse grote pilaren lagen gebroken op de grond, maar nog vele tientallen stonden overeind en hielden het dak in de lucht.
Zwijgend stegen ze af en liepen naar de tempel. Een koude wind veroorzaakte een suizend geluid tussen de pilaren. De wind prikte in Cyanes gezicht en ze voelde haar huid en vingers tintelen. Ze moesten over de gevallen pilaren klimmen om binnen te komen.
Cyane keek onrustig rond. Een zware deken van angst leek over het bouwwerk te liggen. Haar blik gleed over de vloer. Toen sloeg ze verschrikt haar hand voor de mond.
Achter een gevallen pilaar lag een lichaam in verregaande staat van ontbinding. Het was een Dwerg en in een verhelderende seconde wist ze wie het was. ‘Dona,’ fluisterde ze.
Sirus trok haar verder mee. ‘Je kunt niets meer voor hem doen,’ zei hij kort.
Ze werd misselijk. De ontvoerde zoon van Gontak had hier zijn einde gevonden zonder zijn vader ooit weer te zien. Het onderstreepte het genadeloze karakter van Adanar, die Gontak nog lang de hoop had gegeven dat zijn zoon wellicht nog leefde. Ze wendde haar blik af en liep verder.
Langs de pilaren kwamen ze in een grote ruimte en daar stond weer een standbeeld. Het was een lange, statige man. Hij leek precies op het beeld dat de trollen hadden aanbeden. Maar nu zag ze niet het gezicht van de Fee Adanar, maar dat van een oude man met strenge ogen en een strakke mond.
‘Orgor,’ zei ze.
‘Ja, dat is Orgor, de eerste zwarte magiër,’ bevestigde Melsaran.
‘Opvallende gelijkenis met de tempel in het Steengebergte,’ vond Sirus.
‘Ja, die verdomde Fee is al diep gezonken,’ meende Meroboth.
‘Dat valt nog maar te bezien.’ Mekaron wees zwijgend naar de handen van Orgor, die hij in een kom voor zijn lichaam hield.
Bij het beeld in het Steengebergte had in die handen een klein zwart diamantje gelegen. De handen van het originele beeld waren leeg.
‘O jee,’ mompelde Sirus.
‘Iemand is ons voor geweest,’ zei de watermagiër grimmig.
‘Adanar?’ Cyane durfde haar bange vermoedens haast niet uit te spreken. Het beklemmende zwijgen van de anderen maakte haar angstig. Als Adanar de vijfkleurige diamant had weten te bemachtigen waren ze verloren.
‘Die vuile rat,’ mompelde Sirus. Hij had de woorden nauwelijks uitgesproken of hij greep vertwijfeld naar zijn buik. Krimpend van de pijn viel hij op zijn knieën. ‘Wat gebeurt er?’ hijgde hij.
Gondolin knielde bezorgd naast hem neer. Sirus klemde zijn kaken op elkaar en greep haar hand. De stoere Nudoor kon een kreun nauwelijks onderdrukken. Melsaran legde zijn hand om de ketting om zijn hals. Hij sloot zijn ogen en concentreerde zich. Tot haar verbazing zag Cyane dat Sirus zich weer ontspande. Opgelucht keek Gondolin de magiër aan. Hij knikte haar haast onmerkbaar toe.
Ikor kwam naast Melsaran staan. ‘Hij is hier,’ zei hij.
‘Ik weet het.’ Het gezicht van de Tovenaar van Goed en Kwaad stond grimmig.
Plotseling verkilde de toch al ijzige wind en hij leek zich te concentreren op een plek vlak voor het standbeeld. In een kleine, plaatselijke wervelstorm kwamen bladeren en stof bij elkaar. In de kern van de storm werd een gestalte zichtbaar.
Ikor trok zijn zwaard en duwde iedereen naar achteren. Even plotseling als de wervelstorm was opgekomen nam hij ook weer af. Aan de voeten van Orgor stond een magere man in een rode mantel. Zijn sluike blonde haar viel over het linkerdeel van zijn gezicht zodat maar een van de gevoelloze zwarte ogen zichtbaar was.
Cyane hapte naar adem en probeerde vervolgens de angst die door haar lijf gierde te negeren. Voor hen stond de feitelijke heerser van het Rijk der Duisternis: de Fee Adanar.
Niemand zei een woord. Als versteend keek iedereen naar de man die zoveel gruwelijke dingen op zijn naam had staan.
Cyane begreep dat hij Sirus’ pijnaanval had veroorzaakt. De sterke magie van de Tovenaar van Goed en Kwaad had de Nudoor waarschijnlijk ternauwernood het leven gered. Ze had destijds in een magisch visioen door de ogen van Melsaran gezien dat Adanar met zijn magie iemand met gemak kon doden. Ze rilde toen ze dacht aan de dochter van Fabian. Sirus had eenzelfde lot kunnen ondergaan.
Adanar kwam in beweging. Een voor een nam hij hen op. Cyane verkilde onder zijn blik. Plotseling voelde ze een hand op haar schouder. Achter haar stond Melsaran, die zijn ogen niet neersloeg voor de Fee. Adanar staarde hem aan. De twee machtigste mannen op de wereld stonden voor het eerst sinds lange tijd tegenover elkaar. Het was een beangstigend ogenblik.
Niemand wist wat er door Adanar heen ging, maar Cyane was ook niet zeker van Melsarans gevoelens. Ze wist dat hij Adanar verantwoordelijk hield voor alles wat hem en zijn geliefde broer Melsasser was aangedaan. Hij hoefde alleen maar zijn hand te heffen om het gevecht met de Fee aan te gaan.
Ze voelde hoe de vingers van de magiër zich pijnlijk in haar schouders drongen. Ze durfde niet naar hem te kijken. Ze was bang. Bang dat een verkeerde opmerking van Adanar Melsaran zijn magie zou doen gebruiken. Het zou hem al zijn krachten kosten om dit monster te verslaan en dan zou haar zwaard niet de benodigde magie hebben om de zwarte magie voorgoed uit te schakelen. Vertwijfeld keek ze om zich heen. Ze vond de ogen van Meroboth.
‘Zo, Adanar. Je hebt ons gevonden.’ De stem van de oude man klonk luchtig.
Adanar keek naar Meroboth om en de spanning tussen hem en Melsaran werd voorlopig doorbroken. De greep op Cyanes schouder werd minder en ze haalde opgelucht adem.
‘Meroboth.’ Adanars stem klonk als een massa vallend ijs. ‘Het was niet moeilijk. Ooit zouden jullie toch hierheen komen.’
‘Dus je besloot ons hier maar vast op te wachten,’ concludeerde Meroboth.
‘Zoiets, ja,’ zei Adanar kil.
Iets in zijn woorden trok Cyanes aandacht. Ze zag aan het plotselihg opkijken van Ikor dat hij het ook niet vertrouwde. Opeens had ze het sterke vermoeden dat Adanar helemaal niet hier was om hen op te wachten, maar dat er iets anders was gebeurd.
‘Ik geloof dat je plan een van jouw onderdanen noodlottig is geworden,’ merkte Meroboth op.
‘O ja?’
‘Elenia is dood,’ zei Meroboth.
Adanar knikte onaangedaan en wierp een onderzoekende blik op Ikor. ‘Daar moet ik jou zeker erkentelijk voor zijn, Ikor? Of moet ik Geronimo zeggen?’
Ikor antwoordde zijn rivaal niet.
Onbeheerst deed Adanar een stap in zijn richting. ‘Geef antwoord,’ siste hij opeens.
Ikor keek hem alleen maar aan. Hij speelde met zijn leven. Cyane besefte dat hij dat maar al te goed wist, maar hij zou nooit meer kruipen voor Adanar. Al moest hij dat met de dood bekopen.
In de zwarte ogen van Adanar verscheen een rode vonk. De vonk van de waanzin die hem al die tijd had gedreven. ‘Antwoord me!’ beet hij Ikor toe. ‘Of anders…’