Cyane begreep niet precies wat hij met die woorden bedoelde, maar ze zag de ogen van Gontak even schitteren. Hij begreep het duidelijk wel.
De deur kraakte nu vervaarlijk. Gontak keek om. Berusting lag op zijn gezicht. Cyane slikte en liep de anderen achterna. Zwijgend begonnen ze aan de troosteloze terugtocht. Cyane keek niet om zich heen. Deze afschuwelijke kerkers wilde ze zo snel mogelijk vergeten. Het water dat het leven van Gontak zou nemen zou ook de sporen van Ikors gruwelijke verleden uitwissen. Maar de herinnering eraan zou de Fee de rest van zijn leven teisteren. Hij had Gontak begrepen. En door zijn ogen kon ook Cyane het besluit van de Dwerg accepteren.
Ze waren slechts een paar paviljoenen gevorderd toen er achter heft een geluid als van een explosie klonk. Slechts enkele seconden daarna de wanhopige doodskreet van Gontak, die al snel door bulderend water overstemd werd. Even stond iedereen als versteend.
‘Rennen,’ riep Sirus.
Daar was weinig aanmoediging voor nodig. Cyanes hart klopte in haar keel. De vlammen van de fakkels dansten om haar heen.
Melsaran, Meroboth en Vélar hadden moeite het tempo bij te houden. Sirus had de twee broers op sleeptouw genomen en Giffor ontfermde zich over zijn koning. Zo snel mogelijk renden ze door de donkere gewelven naar de trap.
Iets kouds kletste tegen Cyanes benen. Ze keek naar beneden en ontdekte dat ze in water liep. Met moeite onderdrukte ze een kreet. Tot haar afschuw steeg het water snel. Dit vertraagde hun vlucht. Melsaran glibberde weg op de nu natte stenen bodem en viel. Sirus trok hem meteen overeind en sleepte hem mee.
Opeens realiseerde Cyane zich dat ze geen keus had. Ze greep haar zwaard en draaide zich om. Alleen zij kon het water stoppen.
Melsaran keek haar aan. ‘Nee, doe dat niet,’ riep hij vastbesloten. ‘Dit meer is vergeven van de zwarte magie. Het zal je te veel krachten kosten.’
‘Maar we verdrinken!’ riep Cyane terug.
‘Ik was anders niet van plan te verdrinken,’ zei Melsaran.
Ze liet haar zwaard zakken. Ondanks hun benarde positie durfde ze niet in te gaan tegen de Tovenaar van Goed en Kwaad.
Het water stond inmiddels tot hun knieën. Moeizaam waadden ze verder. Cyane keek bezorgd om naar de twee Dwergen. Voor hen reikte het water nog hoger. Giffor had moeite Vélar mee te slepen. Mekaron waadde naar hem toe en gebood de Dwergenkoning op zijn rug te klimmen. Maar ook voor Giffor werd het nu moeilijk. Het water steeg snel en stond bij de anderen tot hun middel. Bij Giffor kwam het water al tot zijn schouders. Ikor en Iss konden hem niet helpen, want die hadden hun handen vol aan het zoeken van de weg en het dragen van het wapen dat door Gontak vervaardigd was. Cyane had erg met de ploeterende Dwerg te doen. Ergens in zijn opvliegende karakter zat ook iets goeds. Hoewel hij haar nauwelijks kon verdragen en ze volgens hem altijd alles fout deed, mocht ze hem ergens wel. Ze waadde naar hem toe. ‘Klim op mijn rug,’ zei ze.
‘Maar jij bent een meid,’ proestte Giffor.
‘Ben je daar nu pas achter?’ vroeg Cyane met een wrange glimlach. ‘Kom op, schiet op.’
‘Ik kan niet zwemmen,’ piepte Giffor opeens angstig.
‘Houd je dan maar goed vast,’ zei Cyane.
Hij aarzelde niet meer en klom op haar rug. De extra last drukte zwaar op haar. Ze beet op haar lip en waadde door. Verontrust keek ze toe hoe het waterpeil steeds sneller steeg. Waar was die trap? Moeizaam ploeterde iedereen verder. De zware kleding van Meroboth en Melsaran belemmerde hen in hun voortgang. Sirus had grote moeite het tempo constant te houden. Het water kwam nu bijna tot de schouders van de Nudoor.
Cyane hijgde, meer van angst dan van inspanning. Ze zouden verdrinken in de gewelven. Koele, verlammende golven stroomden om haar nek. Vechtend tegen de opkomende paniek en de bevriezende angst zag ze het plafond boven zich en voelde ze hoe het gewicht van Giffor haar naar beneden trok. Heel even, in een flits, wilde ze hem van zich af gooien. Zonder hem had ze meer kans. Maar ze wist zich in te houden.
Ze sputterde heftig toen het water tot haar mond kwam. Het kon toch niet ver meer zijn. Wanhopig ploeterde ze door. Ook bij de anderen begon hoop plaats te maken voor angst.
‘Melsaran,’ begon Mekaron, maar op dat moment klonk de stem van Ikor: ‘We zijn er.’
Iedereen waadde snel in de richting van de stem van de Fee. Hij stond wat hoger, op de eerste trede. Zijn fakkel hield hij omhoog om hun de weg te wijzen. Hij drukte Iss het wapen in handen en beval hem alvast naar boven te klimmen. Zelf gleed hij het water weer in. Een voor een trok hij de anderen naar de trap. Eerst Meroboth en Melsaran en daarna de twee Dwergen. Mekaron en Sirus volgden, zodat alleen Ikor en Cyane nog in het water zwommen. Cyane kon nu de bodem niet meer raken zonder kopje onder te gaan.
Ikor zwom naar de trap en trok haar aan haar hand omhoog tot ze naast hem op de trede stond. In plaats van haar los te laten, draaide hij zich om en keek toe hoe het water steeds verder omhoog kwam. Ze voelde de warme druk van zijn hand om de hare. Ze staarde naar zijn strakke gezicht. Ondanks de afschuw die ze de afgelopen tijd voor hem had gevoeld had ze nu niet de neiging zich los te rukken. Hoewel ze niet precies onder woorden kon brengen wat er door Ikor heen moest gaan, kon ze er wel naar raden. Ook zonder dat het haar verteld was wist ze wat zich hier in de kerkers had afgespeeld. Het water zou al zijn zonden bedekken, maar het kon het geweten van Geronimo niet bereiken.
Ten slotte zei Ikor. ‘We moeten gaan.’
Cyane knikte en begon aan de klim.
Ikor keek nog een keer om en kwam haar toen achterna.
Het was een uitgeput groepje dat hen boven opwachtte. Water droop van iedereen af. Cyane rilde in de kou die de eeuwige schemer met zich meebracht. Ze waren op het nippertje ontsnapt en dat realiseerden ze zich terdege. Was de trap iets verder weg geweest dan waren ze allemaal verdronken.
Melsaran, Meroboth en Vélar zaten op de rotsen uit te hijgen. De anderen bogen zich over het wapen dat Gontak had gemaakt. Pas nu zag Cyane het zwaard echt. Het was het toonbeeld van eenvoud, op de rijkversierde stenen panter na.
Sirus rukte aan de houder, maar het zwaard gaf geen centimeter mee.
‘Nou, in ieder geval weten we nu zeker dat jij niet de drager bent,’ zei Mekaron droog.
‘Misschien is het Adanar wel,’ opperde Vélar.
Verschrikt keek Cyane hem aan. Het idee alleen tegenover de gevaarlijke Fee te komen staan, beangstigde haar.
‘Het kan iemand zijn die we niet kennen,’ bedacht Meroboth. ‘Tenslotte was Cyane ook een onbetekenend meisje.’
‘Daar zou je weieens gelijk in kunnen hebben,’ meende Melsaran.
Vier
‘Het is in ieder geval van levensbelang dat we hem of haar snel vinden,’ zei Meroboth.
‘Waarom?’ vroeg Cyane.
‘Omdat als het Adanar niet lukt de vijfkleurige diamant te vinden, er nog een mogelijkheid is voor hem om deze strijd te winnen.’ Melsaran wrong zijn mantel uit. Somber keek hij naar de plas water die zich voor hem vormde.
‘Hoe dan?’
‘Door te zorgen dat de strijd niet gestreden wordt, waardoor alles bij het oude blijft,’ antwoordde Meroboth voor zijn broer.
‘Adanar zou een van de zwaarddragers kunnen doden. Jij bent te goed beschermd, dus…’ Melsaran haalde zijn schouders op en sloeg de kletsnatte mantel weer om zich heen.
Cyanes ogen schoten van de ene magiër naar de andere. Ze had zich nooit gerealiseerd dat dit ook nog een mogelijkheid was.
‘Maar weet Adanar dan wie de drager is?’ vroeg ze verbaasd.
‘Misschien niet, maar ik denk dat Adanar in al zijn krankzinnigheid gaat voor de strijd, zodat hij meer macht krijgt dan hij nu heeft. Dat is het enige waaraan hij nog kan denken,’ zei Meroboth.