Stastok keek om zich heen. Toen draaiden de pupillen van zijn ogen omhoog en weg, zakte hij langzaam tegen een stoel en gleed slap op de vloer. Kleine Man keek bedachtzaam op hem neer, en zei: ‘Wat het ook is, Arletta is het niet.’
Tegelijkertijd rezen de glimmende schedel en blinkende bril van Doc en het harige gezicht van Hunter — de Professor die ze als Baardmans hadden gekend — vanachter de tafel op. Een ogenblik maakten ze de indruk van twee vastberaden dwergen. Toen: ‘Dat is geen atoomvuurbal, of hij zou steeds groter moeten worden. En hij zou om te beginnen al veel en veel helderder moeten zijn.’ Hij hielp Rama Joan overeind. Een groen lint bengelde uit haar tulband. Haar witte overhemd was gekreukeld.
Hunter stond ook op.
Ann raakte Miauw aan. ‘Je kat snort en ze kijkt naar de grote schotel,’ vertelde het roodharige meisje aan Margo. ‘Ik denk dat ze hem wil aaien.’
De Zwerver bleef in de hemel hangen, zacht als fluweel en toch scherp omlijnd, onomstotelijk aanwezig, en zijn bruine en gouden markeringen vormden bij benadering het yin-yang symbool voor licht en donker, mannelijk en vrouwelijk, goed en kwaad.
Terwijl de anderen staarden en nadachten haalde Kleine Man een opschrijfboekje uit zijn borstzak en maakte een nette schets op een van de blanco bladzijden. De hoekige grenslijn op het nieuwe hemellichaam tekende hij als een vloeiende lijn, het paars gaf hij aan door het te arceren.
Don Merriam oogstte de laatste bus en ging terug naar de Hut. Hij keek omhoog naar de eclips. De ring was nu rechts erg helder. Over een paar seconden zou de zonneschijf weer beginnen te verschijnen, en de maan een hete dag bezorgen, en de inktzwarte schijf van de aarde verzachten met door de maan weerkaatst zonlicht.
Toen bleef hij abrupt staan. De zonneschijf had zich nog niet vertoond, maar die van de aarde, een seconde eerder nog zwart als roet, gloeide nu twintig maal zo helder als hij hem ooit bij maanlicht had gezien. Hij kon de beide Amerika’s zonder moeite onderscheiden, en op de rechterrand de kleine schittering van de ijskap van Groenland.
‘Kijk naar de aarde, Don.’ De stem van Johannsen in zijn oor klonk zakelijk.
‘Dat doe ik, Yo. Wat is ‘t?’
‘We weten ‘t niet. Drie maal raden. Eén oplossing is dat ergens anders op de maan iets ontploft is. Misschien staat de hele Sovjetbasis in lichterlaaie — is hun raketbrandstof ontploft.’
‘Dat zou niet zoveel licht geven, Yo. Maar misschien heeft Ambartsumian een twintigmaans lamp uitgevonden.’ ‘Atoomlicht?’ Johannsen lachte somber. ‘Dufresne heeft net voor de derde maal geraden: alle sterren achter ons zijn nova’s geworden.’
‘Dat zou het kunnen zijn,’ stemde Don in. ‘Maar, Yo, wat is dat daar in de Atlantische Oceaan?’
De plaats waarover hij sprak was een heldere geel en paarse lichtplek op de bleke wateren.
Richard Hillary liet het scherm naast zijn stoel zakken om de lage, stekende ochtendzon te weren en ging gemakkelijk zitten terwijl de London Clipper op weg naar Bath vaart vermeerderde. Het was een aangenaam kontrast met het rammelende busje dat hem van Portishead naar Bristol had gebracht. Tenslotte voelde hij zich wat beter worden, alsof zijn darmen, die zich een uur daarvoor duchtig roerden, tot rust kwamen als een keurig opgerolde slang op de plaats waar ze hoorden te liggen.
Nou zie je wat slechts één avond met een benevelde Welsh dichter met je geestesbeelden doet, dacht hij wrang. Slangen in mijn buik, nog wel! Dáár zullen we een tijd lang geen last meer van hebben.
Bij het scheiden gaan was Dai Davies bijzonder luidruchtig geweest. Luidkeels had hij fragmenten gedeclameerd van een ‘Vaarwel aan Mona’ dat hij alcoholisch aan het improviseren was geslagen. De fragmenten liepen over van de afschuwelijke neologismen als ‘maanduister’ en ‘manschijnsel’ en als klap op de vuurpijl ‘meisjesgloed’; en de opluchting die Richard voelde toen hij Dai kwijtraakte was diep en waarachtig. Het irriteerde hem zelfs niet, tenminste voor het ogenblik, dat de buschauffeur de radio zacht had aanstaan, en het half dozijn passagiers Amerikaanse neo-jazz toediende, even pretentieus als de Republikeinse partij.
Hij slaakte een geluidloze maar hartgrondige zucht. Ja, voorlopig nu geen Dai meer, geen science fiction meer, geen maan meer. Ja, vooral geen maan meer.
De radio zei: ‘Wij onderbreken dit programma voor een raadselachtig nieuwsbericht uit de Verenigde Staten.’
8
Hunter en Doc zaten samen te snateren terwijl ze de Zwerver gadesloegen. Docs kale schedel kreeg een griezelige helrode glans toen Hunters woeste hoofd en baardige gezicht hem een ogenblik lang afsneden van de gouden helft van het voorwerp in de hemel.
Paul, plotseling overlopend van een vreemde, roekeloze geestdrift, sprong naast ze op het platform en zei luid: ‘Luister eens, ik heb geheime inlichtingen over sterrenfoto’s die draaiingsgebieden vertonen die volledig bevestigen wat u —’
‘Hou je kop! Ik heb geen tijd om naar idiote beweringen van schotelgekken te luisteren,’ brulde Doc niet onvriendelijk, en vervolgde meteen: ‘Ross, ik ben het met je eens dat als dat ding even ver weg is als de maan, dan is het even groot als de aarde. Moet wel. Maar —’
‘Als het tenminste een bol is,’ viel Hunter hem scherp in de rede. ‘Hij kan zo plat als een bord zijn.’
‘Goed, als het tenminste een bol is. Maar dat is een natuurlijke, zinnige veronderstelling, vind je niet? Ik wilde zeggen dat als het maar tweeduizend kilometer hoog hangt, dan is het maar — ‘ zijn ogen waren twee seconden gesloten — ‘vijfenvijftig kilometer doorsnede. Volg je me?’
‘Natuurlijk,’ zei Hunter. ‘Gelijkvormige driehoeken en veertienduizend kilometer gedeeld door 250.’
Doc knikte zo heftig dat hij zijn bril bijna verloor en hem vast moest grijpen. ‘En als het maar tweehonderd kilometer hoog is — dat is nog hoog genoeg om de aarde te verlichten, alleen niet door weerkaatst zonlicht —’
‘Dan heeft het maar een doorsnede van vijf kilometer.’ maakte Hunter zijn zin af.
‘Ja,’ beaamde Paul luid, ‘maar in dat geval zou hij een baan met een omloopstijd van negentig minuten hebben. Dat is vier graden per minuut — genoeg om het vrij snel op te merken, zelfs zonder sterren om van uit te gaan.’
‘Je hebt volkomen gelijk,’ zei Doc, die zich tot hem wendde alsof Paul een oude collega was. ‘Vier graden is even lang als de gordel van Orion. Zo’n grote beweging zullen we snel genoeg zien.’
‘Maar hoe weet je dat dat ding inderdaad een baan beschrijft?’ vroeg Hunter. ‘Hoe weet je zoiets met zekerheid?’
‘Is ook gewoon een natuurlijke, zinnige veronderstelling,’ vertelde Doc hem, tamelijk zuur en zachtjes brullend. ‘Zoals we aannemen dat het zonlicht reflecteert. Waar het ook vandaan is gekomen, het is nu in de ruimte, zodat we aannemen dat het de wetten van de ruimte gehoorzaamt, tenzij we het tegendeel ervaren.’ Hij sprak Paul aan. ‘Je zei iets over sterrenfoto’s?’
Paul begon het ze te vertellen.
Margo was Paul niet naar het platform gevolgd. Om haar heen waren de mensen aan het kletsen en duwen, en twee vrouwen knielden bij Stastok en wreven zijn polsen, Kleine Man zat achter de stoelen naar iets te zoeken, maar Margo stond over het vale zand te staren naar het griezelige kielzog van amethist en topaas van de Zwerver in de wateren van de Stille Oceaan. Ze verbeeldde zich dat alle geesten uit haar verleden, of misschien was het het verleden van de wereld, naar haar toe zouden komen marcheren over die juwelen snelweg.