Het gezicht van de Wijfjestulband belemmerde haar uitzicht en zei beschuldigend: ‘Ik ken jou — jij bent de vriendin van die ruimtevaarder. Ik heb je foto in Life zien staan.’
‘Je hebt gelijk, Rama Joan,’ zei een vrouw in lichtgrijze trui en broek tegen de Wijfjestulband. ‘Ik heb blijkbaar dezelfde foto gezien.’
‘Ze is met een man gekomen,’ deelde Ann aan Rama Joans zijde mee. ‘Maar het zijn aardige mensen; ze hebben een poes meegenomen. Zie je hoe hij naar de grote fluwelen schotel kijkt, Mammie?’
‘Ja liefje,’ stemde Rama Joan met een verwrongen glimlach in. ‘Dat komt doordat ze duivels ziet. Poezen houden van duivels.’
‘Probeer ons alsjeblieft niet nog banger te maken,’ zei Margo scherp. ‘Het is stom en kinderachtig.’
‘O, denk je dat er geen duivels zijn?’ vroeg Rama Joan op de toon van een heel normaal gesprek. ‘Maak je geen zorgen om Ann. Zij houdt van alles.’
Ragnarok, die langs sloop, steigerde grommend naar Miauw. Kleine Man die nog steeds onder de stoelen scharrelde, snauwde: ‘Af, meneer!’ Margo worstelde om de poes vast te houden en het aantal krabben te beperken. Rama Joan draaide zich om en keek naar de Zwerver en toen naar de maan die uit de verduistering tevoorschijn kwam. Kleine Man vond wat hij zocht en ging zitten en legde het op zijn knieën — iets ter grootte van een aktetas maar met scherpere randen.
Op het platform zei Doc tegen Pauclass="underline" ‘Ja, het lijkt er aardig op dat die foto’s aantonen dat er iets uit de ultraruimte is gekomen, maar — ‘ Zijn dikke brillenglazen versterkten zijn frons. ‘Ik zie niet hoe dat de problemen hier en nu gaat oplossen. Vooral niet het probleem van hoe ver weg dat verdomde ding is.’ Zijn frons groef dieper in zijn voorhoofd.
Hunter zei luid tegen Doc: ‘Rudolf! Luister eens!’
Doc greep een opgerolde paraplu, terwijl hij zei: ‘Sorry Ross, ik heb iets anders te doen,’ en sprong nogal onhandig van het platform op het zand.
Paul realiseerde zich wat de vreemde geestdrift was die hem had gegrepen, want nu kon hij zien dat alle anderen hetzelfde ondervonden: pure vrolijkheid en opwinding.
‘Maar dit is belangrijk,’ ging Hunter luid verder, half tegen Paul en half langs Paul heen tegen Doc die in het zand knielde. ‘Als dat ding maar tweehonderd kilometer hoog zit, zit hij in de schaduw van de aarde en dan kan hij geen zonlicht weerkaatsen. Dus als we veronderstellen dat hij maar twintig kilometer hoog zit — dat is hoog genoeg om een groot gebied te verlichten. En dan zou hij maar ongeveer zeshonderd meter breed zijn. Rudolf, luister — ik weet dat we allemaal Charley Fulby hebben uitgelachen om zijn idee van een vuurballon, maar ballonnen van meer dan honderd meter diameter zijn opgelaten tot hoogten van veertig kilometer en meer. Als we een gigantische ballon veronderstellen die een geweldige lichtbron in zich draagt, wat misschien zou bijdragen aan het zweefvermogen door het gas van de ballon te verwarmen…’ Hij zweeg. ‘Rudolf, wat ben je daar beneden toch aan het doen’
Doc had de opgerolde paraplu diep in het zand gestoken en zat erachter gehurkt door de krul van de stok omhoog te turen. De Zwerver werd angstaanjagend weerkaatst in zijn dikke lenzen.
‘Ik controleer de baan van dat apparaat,’ riep Doctor omhoog. ‘Ik breng hem op een lijn met de hoek van de grote tafel en deze plu. Laat niemand het in zijn hoofd halen die tafel te verplaatsen!’
‘Ik zei,’ riep Hunter naar beneden, ‘dat het misschien helemaal geen baan beschrijft, maar gewoon zweeft. Ik zei dat het misschien alleen maar een ballon is, zo groot als vijf voetbalvelden.’
‘Ross Hunter!’ Rama Joans stem klonk schallend en het leek alsof ze lachte. De baardige man keek om. Evenals de anderen.
‘Ross Hunter!’ herhaalde Rama Joan. ‘Twintig minuten geleden vertelde je ons over grote symbolen in de hemel en nu heb je opeens liever een grote rood met gele ballon. O, kinderen die jullie zijn, kijk naar de maan!’
Paul imiteerde degenen die een hand ophieven om de Zwerver achter te verbergen. De oostelijke rand van de maan gloeide wit, bijna een derde deel was niet meer verduisterd, maar zelfs dat gebied bevatte gekleurde vlekken, terwijl de bruinbeschaduwde omgeving ervan paars en goud glom. Er viel niet over te twisten dat het licht van de Zwerver minstens even fel op dat deel van de maan scheen als op de aarde.
De stilte werd verbroken door een plotseling rat-a-tat-tat.
Kleine Man had een opvouwbare, draagbare schrijfmachine opengevouwen op zijn knieën gezet, en typte er op los. Voor Margo klonk dat onregelmatige geklik even eenzaam en ongerijmd als een tapdans op een grafsteen op een kerkhof.
Generaal Spike Stevens snauwde: ‘Okay, aangezien het Eerste Hoofdkwartier er niets aan doet, doen wij het. Jimmy, stuur onmiddellijk dit spoedbevel naar de Maanbasis: neem een schip en verken de nieuwe planeet achter jullie. geschatte afstand van jullie 45.000 kilometer. (Voeg daar de ruimtecoördinaten ten opzichte van de maan bij!) deze informatie van vitaal belang. stuur gegevens rechtstreeks.’
Kolonel Griswold zei: ‘Spike, hun scheepszenders zijn niet krachtig genoeg om ons te bereiken.’
‘Ze zullen het via de Maanbasis doorgeven.’
‘Dat zullen ze niet, door de hele bulk van de maan heen.’ Spike knipte met zijn vingers. ‘Okay, zeg ze twee schepen omhoog te sturen. Een om te verkennen, het andere om — na een geschikte tussenpoos — door te geven aan de basis. Wacht even. Ze horen toch drie schepen paraat te hebben, is het niet? Goed, dan moeten er twee omhoog om de nieuwe planeet te verkennen, noord en zuid, en een gaat in een baan om de maan als relais. Ja Will, ik weet dat ze dan maar één man overhouden op de basis, zonder schip, maar we moeten gegevens hebben al moeten we de basis ervoor afbreken.’
Kolonel Mabel Wallingford, die huiverde in de elektrisch geladen atmosfeer van de ingegraven zaal, vroeg zich opeens af: En als het nu eens geen test is? Dan zal Spike het niet aankunnen. Dan heb ik hem zijn triomfje gegeven en dan zie ik het weer teniet gedaan!
Margo Gelhorn hoorde een van de vrouwen zeggen: ‘Probeer nog niet op te staan, Charley.’ Stastok leunde achterover in haar armen en keek tamelijk kalm naar de Zwerver. Een zwakke glimlach speelde om zijn lippen.
Gehoorgevend aan een opwelling boog ze zich naar hem over. Rama Joan volgde haar voorbeeld, terwijl ze werktuiglijk het losse eind van haar groene tulband instopte. ‘Ispan,’ zei de magere man zwak. ‘O, Ispan, hoe is het dat ik u niet herkende? Ik denk dat ik nooit over deze zijde van u heb nagedacht.’ Toen, luider: Ispan, helemaal paars en goud. Ispan, de Keizerlijke Planeet.’
‘Ispan-Hispan,’ zei Kleine Man zonder emotie terwijl hij voortging met typen.
‘Charlie Fulby, ouwe leugenaar,’ zei Rama Joan bijna teder, ‘waarom blijf je ‘t volhouden? Je weet best dat je nooit in je hele leven voet op een andere planeet hebt gezet.’
De vrouw keek haar nijdig aan maar Stastok zag zonder wrok op naar de vrouw met de groene tulband die hem ondersteunde. ‘Niet lichamelijk, nee, dat is volkomen waar, Rama,’ zei hij. ‘Maar ik heb ze jarenlang in de geest bezocht. Ik ben even zeker van hun werkelijkheid als Plato van zijn universele waarheden en Euclides van de oneindigheid. Ispan en Arletta en Brima moeten bestaan, net als God. Ik weet het. Maar om het de mensen in deze materialistische tijd te laten begrijpen moest ik doen alsof ik ze lichamelijk had bezocht.’
‘Waarom laat je dan nu de schijn vallen?’ drong Rama Joan aan, alsof ze het antwoord al wist.