Kleine Man kwam op hun af met Ragnarok aan een korte lijn en zijn klembord in zijn andere hand.
‘Herinnert u zich mij? — Ik ben Clarence Dodd. Mag ik uw handtekening nu misschien hebben, Miss Gelhorn?’ zei hij innemend terwijl hij zijn klembord naar voren stak. ‘Morgen gaan een hoop mensen zeggen: “Waarom hebben we het niet getekend?” Maar dan is het te laat.’
Margo had haar handen vol aan Miauw en snauwde: ‘O donder op idioot!’
‘Ik zal wel tekenen, Doddsy!’ riep Doc vrolijk. ‘Maar je moet wel hier komen en ophouden met te proberen een honden-katten-oorlog te ontketenen.’
Ann giechelde. ‘Ik vind Mr. Brecht aardig, mammie. De roodharige vrouw in avondkleren glimlachte flauw naar haar.
‘Dat hoor ik graag,’ riep Doc. ‘Ga maar door met reclame maken tegen je moeder.’
Paul nam Margo bij de arm om haar naar zijn auto te leiden, maar toen hield iets hem tegen en deed hem naar de Zwerver kijken. De door paars begrensde gele figuur was nu volledig in beeld gedraaid, en stond scherp afgetekend: dik aan de basis, dunner en scherp gebogen aan de top. Pauls verbeelding werd er door geprikkeld.
Clarence Dodd — of Kleine Man zoals Paul hem in gedachten nog steeds noemde — gaf Ragnaroks lijn aan Doc en maakte een tweede vereenvoudigde schets met horizontale strepen om het paarse deel aan te geven. Hij schreef eronder: ‘Na een uur.’
Een van de auto’s, een rode, reed achteruit en weg, ver voor de anderen uit.
Van verderop riep de magere vrouw: ‘Kan iemand ons alsjeblieft helpen. Ik geloof dat Wanda een hartaanval heeft.’ Ragnarok jankte Miauw siste.
Plotseling besefte Paul waaraan de gele figuur hem deed denken: aan een dinosaurus. Een dinosaurus met grote kaken, steigerend op zijn grote, dikke achterpoten. Zijn huid trok samen. Toen stond hij te trillen en hij voelde een zwak, laag gebrul in zijn lichaam.
Toen Paul een kleine jongen was stond hij graag midden op de schommel op de galerij, een stevige zitplaats voor drie man, belegd met kussens, die met kettingen aan de vier hoeken van de zoldering hing. Toentertijd had het een durfachtige evenwichtsprestatie geleken. Nu stond hij opeens weer op die schommel, want de grond onder zijn voeten bewoog, zacht maar massief, met een logge gedempte bons, een paar centimeter naar achter, een paar centimeter naar voren, en weer terug, en hij liet zijn lichaam zwaaien om in balans te blijven, precies zoals hij dat op zijn schommel placht te doen.
Boven de onverstaanbare uitroepen en gillen uit schreeuwde Hunter schel en bezorgd: ‘Kom bij die auto’s vandaan!’ Margo klemde zich tegen Paul aan. Miauw, tussen hun in gedrukt, piepte.
De mensen draaiden zich om en renden weg. De bruine klif leek op te zwellen; over zijn hele oppervlak barstten spleten open; en toen zonk hij, langzaam leek het, maar op het eind huiverend alsof hij met mokerslagen werd bewerkt. Er rolde grind omlaag. Een kei sloeg tegen Pauls wang. Een wolk stoffige lucht; en plotseling een sterke lucht van vochtige aarde.
‘Schiet op!’ schreeuwde Hunter. ‘Een paar liggen eronder!’ Maar Paul keek eerst opnieuw omhoog naar de steigerende gele figuur op de paarse bol die nu merkbaar dichterbij de maan stond.
Tyrannosaurus Rex!
Pershing Plein is een plek met kleine fonteinen en keurig gesnoeide groenpartijen die een gemeentelijke garage en atoomschuilkelder overdekt, in het hart van het oude Los Angeles, waar de uithangborden vaker ‘Su crédito es bueno’ vermelden dan ‘Uw krediet is goed.’
Op deze avond hadden de dronkenlappen en zonderlingen en anonieme reizigers die, na de langharige eekhoorns en de bevederde duiven, de hardnekkigste bewoners van het plein zijn, iets meer opwindends om naar te kijken dan de baarden van de profeten van de tweede komst van de Verlosser en de manische gebaren van in lompen gehulde lezinghouders.
Op deze avond begaven de bewoners van het Pershing Plein zich naar de Olive straat op de hoek van de Vijfde straat, waar een bronzen standbeeld van Beethoven peinzend staart naar het Biltmore Hotel, Bunker Hill, en de Baptistengehoorzaal die als een van de belangrijkste schouwburgen van de stad dienst doet. Hun opgeheven gezichten zagen helder van het Zwerverlicht terwijl zij zwijgend zuidwaarts staarden naar het monsterlijke teken aan de hemel, maar het gelaat van Beethoven bleef zelfbespiegelend in de schaduw van zijn geweldige wenkbrauwen en haardos terwijl hij omlaag tuurde naar zijn half dichtgeknoopte vest dat wit was van de duivenuitwerpselen.
Een moment lang verhevigde de eerbiedige stilte, toen volgde er een ver gebrul. Een vrouw krijste, en de kijkers sloegen de ogen neer. Een ogenblik lang leek het hun alsof over de Olive straat een zwarte oceaan op hun afkwam, grote golven bekroond met gele en paarse kammen van schuim — grote zwarte golven die de volle veertig kilometer vanaf San Pedro langs de Harbor en de snelwegen van Long Beach hadden afgelegd.
Toen zagen ze dat de golven geen zwart water maar koud zwart asfalt waren, dat de straat zelf golfde terwijl harde aardschokken er in noordelijke richting doorvoeren. Het volgende moment zwol het gebrul aan tot dat van honderd straaljagers, en de asfaltgolven gooiden de toekijkers om en braken de muren van de gebouwen om hun heen tot een branding van steen en beton.
Een seconde lang flitste een oneindig onheilspellend violet licht door de diepe oogkassen van de reusachtige metalen Beethoven, toen kantelde hij traag achterover.
De schotelstudenten hadden meer dan genoeg moeite om de resultaten van de randtrillingen van de grote beving van Los Angeles te doorstaan. Nadat de magere vrouw en twee anderen uit de aarde aan de rand van de verschuiving waren gegraven en getrokken bracht een haastige telling aan het licht dat er nog drie ontbraken. De volgende tien minuten werd er ijlings en zenuwachtig gegraven, voor het grootste deel met twee helder glimmende schoppen die Kleine Man uit zijn stationwagen had gehaald, die tot aan de achterwielen was bedolven. Het dak was slechts een halve meter ingedrukt. Toen herinnerde iemand zich de rode wagen die eerder dan de andere was vertrokken; en iemand anders kwam op de gedachte dat daarin de drie vermisten waren aangekomen.
Toen de gravers op adem kwamen legde Paul, wiens open auto reddeloos was bedolven, uit wat zijn relatie met het Maanproject was, en dat hij van plan was met Margo naar de strandingang van Vandenberg Twee te gaan, en hij bood aan iedereen mee te nemen die komen wilde. Hij zou bij de wachters voor hun instaan — en in ieder geval zou de nood waarin ze verkeerden hun toegang verzekeren.
Doc beval deze suggestie geestdriftig aan, maar een forse man met de naam Rivis was er tegen. Hij had een zeer lage dunk van alle militaire machten en de mate van behulpzaamheid die men van ze kon verwachten — en van zijn auto waren alleen de neus en de voorwielen onder de aarde verdwenen. Rivis, die bovendien vier schattige kinderen, een heerlijk vrouwtje, en een hysterische schoonmoeder had — allemaal in Santa Barbara — was voor uitgraven en naar huis gaan.
Hij vond bijval bij de eigenaren van de volksbus en de open witte besteltruck, beide slechts licht begraven. De mensen van de truck, een keurig en knap paar, Hixon geheten, en beide in overeenkomstige grijze broeken en truien gestoken, drongen vooral aan op snel weggaan.
Toen volgde er een telkens bitterder getwist over zulke onderwerpen als: Zou die en die weg vol files zitten en/of geblokkeerd zijn door de aardbeving? Was Paul wel wat hij voorgaf te zijn? Zouden de motoren van de bedolven auto’s starten als ze werden uitgegraven? (Rivis leverde het bewijs door de zijne te starten, hoewel zijn radio niets ontving dan jankend gekraak.) Was Wanda’s hartaanval echt? En tenslotte, waren de forumleden en hun twijfelachtige nieuwe vrienden een stelletje intellectuelen die bang waren een paar blaren op hun handen te krijgen?