Выбрать главу

Misschien waren de Goden van Mars op dit punt de scheidsrechters van al Dons handelingen. In ieder geval voelde hij plotseling rond zich heen in de cabine de spookverschijningen, in hun met juwelen bezette harnassen, van Xodar de Zwarte overloper, Carthoris de raadselachtige Rode Martiaan, Matai Shang de sinistere Vader van de Heilige Therns, en zijn dappere, beeldschone, verliefde en buitengewoon verraderlijke dochter Phaidor. En het is een feit dat Don, toen de als een baksteen vallende Baba Yaga werd opgeslokt door de rotswanden die voor het eerst in miljarden jaren het zonlicht zagen, en toen hij de krachtige hoofdjet afvuurde en daardoor hard tegen zijn stoel werd aangedrukt, vanwaar hij stuurde met de noniussleutels en de raketten met vaste brandstof om het glinsteren van de beide rotswanden op gelijk peil te houden, en te blijven zorgen dat de paars en gele draad het zwarte lint in twee gelijke delen hield verdeeld, in de lege cabine luidkeels uitriep: ‘Hou je vast als je leven je lief is! Ik vlieg recht door de kloof!’

* * *

De schotelstudenten voelden dat het zand overging in een stuk steenharde aarde dat steil hellend opliep naar de hoge gaasafrastering die de voet van het plateau met Vandenberg Twee omgaf. Maar hier sneed een brede geul door de helling, en vlakte de heuvelrug af. Door de geul liepen sporen van banden en rupsbanden. Waar het hek over de weg liep stond een grote poort, en naast de poort, eveneens in de afrastering ingebouwd, stond een wachttoren van twee verdiepingen. De poort was dicht en de toren niet verlicht, maar de kleine deur in de buitenkant van de toren was open.

Deze aanblik vrolijkte Paul aanmerkelijk op. Hij rechtte zijn schouders en zijn stropdas. De kleine stoet hield twintig meter voor de poort stil en hij, Margo, en Doc liepen naar voren, voorafgegaan door hun zwarte schaduwen met paarse en gele randen.

Een schelle mechanische stem kwam uit het kastje boven de deur: ‘Sta stil waar u staat. U bent op het punt verboden terrein van de regering van de Verenigde Staten te betreden. U mag niet door deze poort gaan. Ga terug zoals u gekomen bent. Dank u.’

‘O, bij de baard van mijn tante!’ ontplofte Doc. Sinds hij bij het draagbaar dragen was afgelost door Harry McHeath had hij zijn normale humeur weer terug. ‘Denken jullie soms dat wij een verkenningsploeg van de kleine groene mannetjes zijn?’ riep hij naar het kastje. ‘Kunnen jullie niet zien dat wij mensen zijn?’

Paul legde zijn hand op Docs arm en schudde zijn hoofd, maar bleef doorlopen. Met milde stem riep hij uit: ‘Ik ben Paul Hagbolt, 929-CW, JR, gemachtigd PR-man met de rang van kapitein, verbonden aan het Maanproject. Ik verzoek om toestemming voor mijzelf en elf andere personen in nood voor wie ik garant sta, en om transport voor deze laatsten.’

Uit het duister van de ingang trad een soldaat in het licht van de Zwerver. Men kon hem niet voor iets anders dan een soldaat aanzien, want hij had laarzen aan zijn voeten en een helm op zijn hoofd; aan zijn riem hingen een pistool, een mes, en twee granaten; zijn rechterarm ondersteunde een machinepistool, en — merkte Paul ongelovig op — strak op zijn rug gebonden waren twee springraketten.

De soldaat had een onbewogen gezicht en hij stond stram rechtop, maar zijn rechterknie ging op een neer, snel en zonder ophouden, alsof hij elk ogenblik een indianendans kon gaan uitvoeren, of, wat een redelijker veronderstelling scheen, alsof hij probeerde een tic te onderdrukken en daar niet in slaagde.

‘CW en JR, hè?’ zei hij tegen Paul, achterdochtig maar ook eerbiedig. ‘Laat uw identiteitsbewijzen eens zien… meneer.’ Er verspreidde zich een zwakke, zure geur. Miauw, die sinds de landverschuiving opmerkelijk kalm was gebleven, ging wat rechter in Margo’s armen zitten en siste als een theeketel.

Toen hij zijn papieren overhandigde, die hij gereed had gehouden, voelde Paul een heftige trilling.

Terwijl de soldaat de papieren bestudeerde — hij hield ze schuin zodat het licht van de Zwerver erop viel — bleef zijn gezicht zonder uitdrukking, maar Doc merkte dat zijn ogen tussen de papieren en de Zwerver heen en weer schoten.

Op een gesprekstoon vroeg Doc: ‘Iets over dat gehoord?’ De soldaat keek Doc recht in de ogen en blafte: ‘Ja, we weten er alles van en we zijn niet onder de indruk! Maar we geven geen inlichtingen vrij, begrijpt u?’

‘Jazeker,’ vertelde Doc hem zacht.

De soldaat keek op van de papieren. ‘Heel goed, Mr. Hagbolt, ik zal uw verzoek doorgeven aan de hoofdpoort.’ Hij liep achteruit terug naar de deuropening.

‘Weet u zeker dat u het allemaal kunt onthouden?’ vroeg Paul. Hij herhaalde zijn verzoek en noemde de namen op van een paar officieren.

‘En Professor Morton Opperley,’ droeg Margo met nadruk bij.

‘En een van onze mensen heeft een hartaanval gehad. We willen haar graag in de toren brengen, waar het warmer is. En we willen wat water hebben.’

‘Nee, jullie blijven allemaal buiten,’ zei de soldaat scherp, en liet de loop van het machinepistool een paar centimeter omhoog komen terwijl hij terugliep. ‘Wacht,’ riep hij naar Paul. ‘Komt u hier.’ Vanuit het duister in de toren reikte hij Paul eerst een deken en daarna een literfles water aan. ‘Maar geen bekertjes!’ voegde hij er aan toe, met een in de kiem gesmoorde hoge lach. ‘Vraag me niet om bekertjes!’ Hij trok zich terug in de duisternis, en er klonk het geluid van een draaiende kiesschijf.

Paul kwam terug met zijn buit. Hij gaf de deken aan de magere vrouw. Het water ging rond. Ze dronken uit de fles.

‘Ik vermoed dat we een poos moeten wachten,’ fluisterde Paul. ‘Ik weet zeker dat hij in orde is, maar hij is nogal zenuwachtig. Hij zag er uit alsof hij van plan was de hele planeet in zijn eentje te weerstaan.’

Margo zei: ‘Miauw rook hoe bang hij was.’

‘Och,’ filosofeerde Doc zacht, ‘als ik helemaal alleen was geweest toen ik het ding zag, en die apparatuur bij me had, zou ik denk ik de lampen hebben uitgedaan en me met de apparatuur hebben behangen, en zelf hebben zitten trillen. Wij hebben de nieuwe planeet onder de gunstigste omstandigheden ontmoet, lijkt me — wij zaten rond te loeren naar schotels en over de ultraruimte te praten enzovoort.’

Ann zei: ‘Mr. Brecht, ik denk dat u als u bang was alle lichten zou aandoen die u kon vinden.’

Doc zei: ‘Mijn plannetje was dat ik zo bang zou zijn, dat ik niet wilde dat een groot, zwart en harig iets kon zien waar ik zat, om mij te pakken.’

Ann lachte waarderend.

Kleine Man zei tegen de groep, met een klein, bijna emotieloos stemmetje: ‘De maan draait achter de nieuwe planeet. Ze… ze verdwijnt.’

Met ogen werd bevestigd wat de woorden hadden gezegd. Een stuk van de rand van de maan was verborgen achter de paarse en gouden indringer.

Wojtowicz zei: ‘Mijn god… mijn god.’

De magere vrouw begon bevend te snikken.

Rama Joan zei: ‘Schenk ons moed.’

Margo’s lippen vormden het woord ‘Don’, en ze huiverde en drukte Miauw tegen zich aan. Paul legde zijn arm over haar schouders, maar ze ging wat opzij, met gebogen hoofd. Hunter zei: ‘De maan zit in een bijzonder nauwe baan. Er kan niet meer dan vijfduizend kilometer tussen hun oppervlakken zitten.’

Stastok dacht: Geteisterd door barensweeën schuilt de Witte Maagd in de gewaden van Ispan.

Kleine Man vormde een kom van zijn handen en Rama Joan goot er water in voor Ragnarok.

* * *

Kolonel Mabel Wallingford zei met snijdende stem: ‘Spike, ik heb gepraat met Generaal Vandamme zelf en hij zegt dat dit geen testprobleem is. Ze hebben ons er een hoop van laten behandelen omdat wij sneller reageerden. Jouw bevelen zijn goedgekeurd uitgezonden.’