Выбрать главу

Fritz Scher zei dramatisch: ‘De maan in een baan rond een planeet uit het niets? Ha!’ Hij klopte veelbetekenend op de kast van de machine naast hem. ‘Hier hebben wij de maan tot in de puntjes vastgelegd!’

* * *

De Machan Lumpur voer over de balk die de kleine inham ten zuiden van Do-Son beveiligde. Haar roestige boeg wees iets ten zuiden van de zon die boven Noord Vietnam onderging. Bagong Bung zag aan een bekende formatie mangrovewortels en aan een oud grijs paalwerk dat praktisch een lid van zijn familie was dat het hoogtij misschien een handbreedte hoger stond dan hij hier ooit had meegemaakt. Een goed voorteken! Kleine rimpels huiverden geheimzinnig over het oppervlak van de inham. Een zeehavik krijste.

* * *

Richard Hillary keek hoe de zonnestralen langzaam steiler werden terwijl de grote luchtkussenbus zonder schokken voortjoeg naar Londen. Bath lag ver achter hem en ze reden nu langs Silbury Hill.

Hij luisterde ongedwongen naar de plechtige beschouwingen om hem heen over het onzinnige nieuwsbericht dat de radio uitzond over een vliegende schotel, zo groot als een planeet, die door duizenden in de Verenigde Staten was waargenomen. Overal raakten de mensen onder de slechte invloed van science fiction.

Een meisje uit Devizes dat op een grove manier aantrekkelijk was, gekleed in lange broek, haarlint, en trui, liet zich nu in de stoel voor hem neervallen en raakte onmiddellijk verwikkeld in een gesprek met de vrouw naast haar. Ze weidde met precies evenveel enthousiasme uit over de schotelberichten — en de kleine aardbeving die delen van Schotland zenuwachtig had doen trillen — als over het ei dat ze aan het ontbijt had gegeten en de worst met aardappelpuree die ze aan de lunch zou eten. Ter ere van Edward Lear fabriceerde Richard nonchalant een limerick over haar:

Er was eens een meisje dat graag blaatte Haar gedachten kwamen in twee maten Hoewel de meeste pasten in een korrel graan Waren sommige zo groot als de maan Dat ruimtezieke meisje dat zo graag blaatte.

Het denken hieraan vermaakte hem helemaal tot Savernake Woud, waar hij in een lichte slaap viel.

13

Times Square om vijf uur ’s morgens was nog even volgepakt met mensen als op de nacht van de maanlanding en van de Zogenaamde Oorlog Met Rusland. Het verkeer liep al lang niet meer. De straten waren vol mensen. De Zwerver, die nu de helft van de maan verborg, was in de dwarsstraten nog steeds zichtbaar, evenals in de 42ste Straat, maar laag in de hemel. Zijn geel was zachter en zijn paars werd rood.

Daarentegen waren de reclames nu iets helderder, vooral de nieuwe twintig meter hoge flessengeest die verbijsterend handig met zijn drie sinaasappels zo groot als tractorwielen jongleerde.

Maar de straten waren niet langer stil. Hoewel sommige mensen er gewoon naar het westen stonden te staren, zwaaiden de meesten ritmisch met hun lichamen. Niet weinigen hielden elkaars hand vast en gingen met de voeten stampend rond als grote slangen, terwijl hier en daar jonge paren woest aan het dansen waren. En de meeste neurieden, zongen of schreeuwden een lied dat vele versies kende, maar de nieuwste daarvan werd op dat ogenblik aan de bron ervan gezongen, daar waar Sally Harris nog danste, hoewel ze nu een begeleidend gezelschap had verworven van een half dozijn flinke, agressieve jonge lieden, naast Jake Lesher. En het lied zoals ze het nu zong, met een alt die vibreerde van heesheid, ging aldus:

Vreemde bol!… aan de westelijke hemel… Vreemd licht!… dat straalt van de hemel… Een angstaanjagende macht Maar we zullen leven vannacht. Leven met een neo-bop beat! Goud!… als een schatschip… Scharlaken!… als een zondige lip… Maar we moeten gaan Want er is niet langer een maan— Alleen een Planeet!… op de Tweeënveertigste Straat!

Plotseling hield het zingen en dansen overal tegelijk op — omdat de dansvloer begon te beven. Even schudde de omgeving. Een paar tegels, niet veel, en andere stukjes metselwerk vielen omlaag, ploften uit elkaar op de stoepen. Een paar kreten — ook niet veel. Maar toen de kleine aardbeving over was kon men zien dat de twintig meter hoge flessengeest zijn drie sinaasappels was verloren, hoewel hij doorging met jongleren.

* * *

Arab Jones en zijn weedbroeders liepen vlug met zijn drieën naast elkaar over de 125ste Straat, weg van Lennox, in de richting waarin alle andere donkere gezichten tuurden: westwaarts, waar de Zwerver onderging als een groot, opzichtig pokerfiche — opgezwollen paarse X op een oranje veld — dat het bleke goudstuk van de maan bijna bedekte. Weldra zou het hemelse paar schuil gaan achter de General Grant Torens, die met hun hoge massiviteit de dorpse aanblik van Harlem benadrukten, met zijn winkelgebouwen van twee- en driehoog die langs de 125ste Straat stonden geschaard.

De drie weedbroeders waren zo volgeladen met gras dat hun opwinding alleen maar werd aangewakkerd door de aardbeving, die de meeste van de mensen die nog niet naar de Zwerver keken de straat op had gelokt.

Het oosten was roze gekleurd. De zon die in de coulissen zijn tijd had afgewacht, wiste alle sterren uit en bracht de ochtendlijke schemer over Manhattan. Maar niemand keek die kant uit, of vertoonde tekenen dat het misschien tijd was om op weg te gaan of wat te slapen. De pieken van Manhattan in het zuiden vormden een ongeziene, sprookjesachtige kastelenstad.

Arab en Pepe en High hadden het al lang opgegeven door de starende, voornamelijk stille menigte op de stoep te proberen te dringen, en namen hun toevlucht tot de straat, waar zich geen auto’s voortbewogen en minder mensen bij elkaar stonden, en waar het lopen makkelijker was. Het leek Pepe dat er een kracht uit de planeet stroomde, die alle motoren en de meeste mensen verlamde op de manier van een gecombineerde anti-mens-en-motor-straal uit de stripverhalen. Hij sloeg een kruis.

High Bundy fluisterde: ‘Die ouwe maan gaat haar nu werkelijk binnen deze keer. Hij cirkelt rond die ander heen, besluit dat hij haar leuk vindt, en dan wham!’

Arab zei: ‘Misschien verschuilt ie zich omdat hij bang is. Net als wij.’

‘Bang waarvoor?’ vroeg High.

‘Het einde van de wereld,’ zei Pepe Martinez. Zijn stem steeg in toonhoogte als het zachte gejank van een wolf. Alleen de rand van de Zwerver was boven de General Grant gebouwen zichtbaar, die zich steeds hoger naar de hemel uitstrekten naarmate de weedbroeders ze naderden. ‘Kom mee!’ zei Arab plotseling, en greep Pepe en High bij hun bovenarmen en begroef er zijn nagels in. ‘Als de wereld ophoudt, stap ik uit. Weg van al deze uilogige zombies die wachten op de bazuinen en de klap. Als er een planeet kapot gaat nemen we een andere. Kom mee, voor ze wegloopt! — We kunnen haar pakken bij de rivier en aan boord klimmen!’

De drie begonnen te rennen.

* * *

Paul en Margo en hun nieuwe vrienden zaten op het zand, twintig meter van de donkere poort, toen de tweede beving door het strand schokte. Het enige resultaat was dat ze schommelden, waar ze niets aan konden doen, dus bleven ze gewoon zitten en lieten zich schommelen. De soldaat rende met zijn machinepistool uit de toren, stond stil, en liep na een minuut weer achteruit terug. Hij gaf geen antwoord toen Doc vrolijk uitriep: ‘Hé, was dat geen godse klap?’

Vijf minuten later zei Ann: ‘Mammie, ik krijg nu echt honger.’

‘Ik ook,’ zei de jonge Harry McHeath.

Kleine Man, ijverig een zeer opgewonden Ragnarok aan het kalmeren, zei: ‘Dat is nou jammer. Na de eclips zouden we koffie en sandwiches uitdelen. De koffie zit in vier grote thermoskruiken — dat weet ik omdat ik ze heb meegebracht. Het ligt allemaal nog op het strand.’