Выбрать главу

Wanda ging rechtop zitten op haar draagbaar, ondanks de protesten van de magere vrouw.

‘Wat is die rode gloed daar aan de kust?’ vroeg ze stuurs. Hunter begon haar niet zonder een zweem van sarcasme te vertellen dat het alleen maar het licht van de nieuwe planeet was, toen hij zag dat er werkelijk een andere lichtbron was — een lelijk rood vlammen als van een oven, dat tot dan toe door het andere licht was gemaskeerd.

‘ ’t Kunnen bosbrandjes zijn,’ opperde Wojtowicz somber.

De magere vrouw zei: ‘Och hemel, dat moet natuurlijk net nu gebeuren. Alsof we nog niet genoeg moeilijkheden hadden.’ Hunter kneep zijn lippen op elkaar. Hij weigerde te zeggen: ‘Of het is Los Angeles dat in brand staat.’

Kleine Man vestigde hun aandacht weer op de hemel, waar de paars en gele indringer de maan nu volledig verborg. Hij zei: ‘We moeten een naam verzinnen voor de nieuwe planeet. Gek eigenlijk, het ene ogenblik is het voor mij het belangrijkste object van de schepping, het volgende is het alleen maar een stukje lucht dat ik met mijn hand kan bedekken.’

‘Wat betekent het woord “planeet” eigenlijk, Mr. Brecht?’ vroeg Ann.

‘ “Zwerver”, liefje,’ zei Rama Joan haar.

Stastok dacht: Ispan is de mens bekend onder duizend namen, toch blijft zij Ispan.

Harry McHeath, die kortgeleden de Noorse mythen en de Edda’s had ontdekt, dacht: Maan-Eter zou een goede naam zijn — maar vandaag voor de meeste mensen te dreigend. Margo dacht: Ze zouden hem Don kunnen noemen, en ze beet op haar lip en drukte Miauw tegen zich aan zodat de poes protesteerde, en de tranen zwollen heet onder haar oogleden.

‘Zwerver is er de juiste naam voor,’ zei Kleine Man.

Het gele teken dat voor Stastok het Gebroken Ei was en voor Ann het Oog Van De Naald raakte nu de linkerrand van de Zwerver zoals zij hem zagen.

NA DRIE UREN

De gele plekken op de polen bleven, en een nieuw geel stuk op de equator kroop rechts in beeld. In totaal waren er nu vier gele plekken aan de randen: noord, zuid, oost en west. Kleine Man trok zijn aantekenboekje te voorschijn en begon hem te schetsen.

‘Het paars vormt een grote X,’ zei Wojtowicz.

‘Het gekantelde kruis,’ zei Stastok, deze keer hardop. ‘De getande schijf. De in vieren gespleten cirkel.’

‘Het is een mandala,’ zei Rama Joan.

‘O ja,’ zei Wojtowicz. ‘Professor, u was ons daarover aan het vertellen,’ sprak hij Hunter aan. ‘Symbolen van psychische nog iets.’

‘Psychische eenheid,’ zei de gebaarde man.

‘Psychische eenheid,’ herhaalde Wojtowicz. ‘Dat is mooi,’ zei hij zakelijk. ‘Dat gaan we nodig hebben.’

‘Hiervoor zijn wij dankbaar,’ mompelde Rama Joan.

Twee grote gele ogen loerden over de rug van de grote geul in Vandenberg Twee. Er klonk een grommend gebrul. Toen hobbelde de jeep omlaag naar de poort. Zijn koplampen zwaaiden wild over struikgewas en gebarsten droge aarde. ‘Iedereen opstaan,’ zei Paul. ‘Nu krijgen we wat actie.’

* * *

Don Merriam kon in het ruimtescherm van de Baba Yaga een asymmetrische, dikke zandloper van sterren zien. Sommige van de sterren waren ietwat wazig door het zandstralen waaronder het scherm tijdens de tocht door het hart van de maan had geleden.

De zwarte massa die zich van links de zandloper binnenwerkte was de maan, nu totaal verduisterd door het geweldige, nieuw verschenen hemellichaam.

De Zwerver, die van rechts het besterde scherm binnendrong was niet helemaal zwart — Don had zeven bleekgroen gloeiende lichtplekken in beeld, die elk ongeveer 500 kilometer breed leken. De verst verwijderde waren ellipsen, de meest nabije bijna cirkelvormig. Ze toonden geen details, hoewel ze af en toe de omtrek van een lichtgevende put of tunnel suggereerden. Van wat ze voorstelden had Don evenveel idee als wanneer het bleekgroene plekken op de zwarte buik van een spin waren geweest.

In gezelschap van de maan cirkelde de Baba Yaga rond de Zwerver, maar het schip haalde de maan langzamerhand in omdat het dichter bij de Zwerver was, en dus een snellere baan had.

Hij liet de radar opwarmen. De echo van de maan toonde een oppervlak dat onregelmatiger was dan op rekening van de kraters en bergen alleen kon worden geschreven. Zelfs in de laatste vijf minuten waren de patronen aanzienlijk veranderd: het opbreken van de maan door de werking van de getijden ging door.

Het verrassend sterke echosignaal van de indringer toonde een bolvormig, dof oppervlak zonder enig teken van de groenachtige gloeiplekken — alsof de Zwerver glad was als een ivoren bal.

Indringersplaneet! — onmogelijk, maar zo was het. In een deel van zijn geest probeerde Don zich de flarden van beschouwingen te herinneren die hij had gehoord en gelezen over ultraruimte: de opvatting dat een lichaam in staat kon zijn om van hier naar daar te reizen zonder zich door het bekende continuüm daartussenin te bewegen, misschien door in een continuüm te glippen met een hogere dimensie waarvan ons heelal slechts een oppervlak is. Maar waar in de menigvuldigheid van sterren en melkwegen kon het daar van deze binnendringer zijn? Waar zou dat daar trouwens ergens in ons heelal moeten zijn? Een hoger-dimensionaal continuüm zou een oneindig aantal driedimensionale oppervlakken bezitten, waarvan elk een kosmos was.

Ergens achter in Dons gedachten herhaalde een ongeruste stem telkens weer: ‘De aarde en de zon zitten werkelijk aan de andere kant van die groengespikkelde zwarte schijf aan stuurboord. Ze zijn tien minuten geleden ondergegaan; ze zullen over twintig minuten opkomen. Ik heb niet door de ultraruimte gereisd, alleen door de maan heen. Ik zit niet in intergalactische duisternis naar een Melkweg te staren in de vorm van een korenschoof of een zandloper, terwijl zeven lichtgroene nevels aan stuurboord gloeien…’

Don had zijn ruimtepak nog aan, maar nu zette hij de gebarsten helm af. In de kast hoorde een goede te liggen. ‘Maken en repareren,’ mompelde hij, maar zijn keel kneep dicht bij het geluid van zijn eigen stem. Hij gespte zich los uit de stuurstoel en naderde het scherm zo dicht mogelijk. De cabine was koud en donker, maar hij schakelde de kachel en het licht niet aan — hij dempte zelfs de verlichting van de instrumenten. Het leek hem van vitaal belang om zoveel mogelijk te zien.

Hij haalde de maan inderdaad in, in zijn binnenbaan: de sterrenschoof vooruit verwijdde zich heel traag naar links, naarmate de zwarte massa van de verduisterde maan opzij gleed.

Plotseling dacht hij tegen de met sterren bezaaide gloed van de Melkweg schimmige witte draden te zien die de bovenkant van de Zwerver — noem het zijn Noordpool — verbonden met de zichtbare rand van de maan. De zwarte draden waren zo lastig te zien, dat hij ze, zoals verre sterren, het best kon gadeslaan door er een stuk naast te kijken.

Het was alsof de Zwerver, nu hij de maan gevangen en verminkt had, er een zwart web omheen spon, als voorbereiding om haar leeg te zuigen.

Hij had niet aan spinnen moeten denken.

De stem bleef herhalen: ‘De zon en de aarde liggen werkelijk aan de andere kant van die groengespikkelde zwarte bobbel aan stuurboord. Ik ben Donald Barnard Merriam, Luitenant van de Amerikaanse Ruimtemacht…’

* * *

Barbara Katz zag de mandala als een wiel van een ossenkar met paarse spaken. Zij zat met haar rug naar de andere oceaan die Amerika ongeveer 5000 kilometer ten oosten van de schotelstudenten begrensde. Het enorme wiel scheen een kwartslag te draaien toen de planeet de horizon raakte.