Op ernstige toon zei Pauclass="underline" ‘Hun auto’s zijn onder een aardverschuiving bedolven, tegelijk met de mijne, Majoor. Miss Gelhorn en ik zouden het nauwelijks tot hier gehaald hebben zonder hun hulp. Ze kunnen nu nergens heengaan. Een van ze heeft een hartaanval gekregen en een andere is nog een kind.’
Majoor Humphreys’ blik aarzelde bij Rama Joan, die achter Hunter stond. Ze ging voor hem staan en toonde zich helemaal — haar schouderlange, rood-gouden haar en witte avondkleren — glimlachte toen ernstig en maakte een kleine buiging. Ann met haar bijpassende rood-gouden vlechten ging naast haar staan. Samen zagen ze er even schoon en beledigend pervers uit als een illustratie van Aubrey Beardsley voor het Gele Boek.
‘Ik ben het kind,’ legde Ann koel uit.
‘Ik zie het,’ zei Majoor Humphreys snel knikkend terwijl hij zich afwendde. ‘Kijk, Paul, het spijt me, maar Vandenberg Twee kan onmogelijk vluchtelingen innemen. Dat probleem is al bekeken en beantwoord. We hebben ons eigen vitale werk, en bij een noodtoestand worden de veiligheidsmaatregels nog strakker.’
‘Hé,’ viel Wojtowicz hem in de rede. ‘U zegt dat de aardbevingen in het gebied rond L.A. heel zwaar waren?’
‘Je kunt de vuren toch zien, niet?’ snauwde de Majoor hem toe. ‘Nee, ik kan geen vragen beantwoorden. Kom binnen door de toren, Paul. En Miss Gelhorn — in haar eentje.’
‘Maar deze mensen zijn geen gewone vluchtelingen, Majoor,’ protesteerde Paul. ‘Ze kunnen helpen. Ze hebben al een paar interessante dingen over de Zwerver afgeleid.’ Zodra hij het laatste woord uitsprak beheerste de paars en gouden bol, voor het ogenblik vergeten, weer hun gedachten. De vingers van Majoor Humphreys klauwden aan het gaas toen hij zijn gezicht dichtbij dat van Paul bracht. Met een stem waarin achterdocht, nieuwsgierigheid en angst een vreemd mengsel vormden, vroeg hij gebiedend: ‘Zwerver? Waar heb je die naam vandaan? Wat weet je over het… lichaam?’
‘Lichaam?’ viel Doc hem geërgerd in de rede. ‘Elke idioot kan nu wel zien dat het een planeet is. Op het ogenblik zit de maan in een baan erachter.’
‘We zijn er niet voor verantwoordelijk, als u dat mocht denken,’ tsjilpte Rama Joan. ‘We hebben hem niet bij elkaar getoverd.’
‘Ja, en we weten ook niet waar het lichaam eerst was begraven,’ voegde Doc er geestdriftig aan toe. ‘Hoewel sommige van ons denken aan een begraafplaats in de ultraruimte.’ Hunter gaf hem heimelijk een schop. ‘ “Zwerver” is gewoon de naam die we hem hebben gegeven, omdat het “planeet” betekent,’ verduidelijkte hij de majoor op sussende toon. ‘Zwerver kan wel dienst doen, hoewel de ware naam Ispan zij.’ Stastoks stem galmde hol van waar zijn hoekig gezicht, oogkassen en wangen diep in schaduw, boven Baardmans’ schouder uitkeek. Hij voegde er aan toe: ‘Voorzeker zijn de Keizerlijke Wijzen te dezer stonde in Washington geland.’
De schouders van de majoor trokken samen alsof hij gestoken was. Hij zei kort: ‘Ik begrijp het.’ Toen tegen Pauclass="underline" ‘Kom maar binnen. En Miss Gelhorn — zonder die kat.’
‘Je bedoelt dat je deze mensen de deur wijst?’ wilde Paul weten. ‘Terwijl ik voor ze garant sta? En terwijl een ervan doodziek is?’
‘Professor Opperley zal iets te zeggen hebben over uw gedrag, Majoor, daar ben ik van overtuigd,’ verklaarde Margo scherp.
‘Waar is die hartpatiënt?’ vroeg Majoor Humphreys. Zijn knie begon op soortgelijke wijze te trillen als die van de wacht.
Paul keek rond naar de draagbaar, maar op dat moment drong Wanda haar massieve gedaante tussen Hunter en Rama Joan naar voren. ‘Dat ben ik,’ kondigde ze gewichtig aan.
Doc kreunde opnieuw. Wojtowicz keek verwijtend de dikke vrouw aan, wreef over de schouder die de last van het dragen van de hoek van de baar had getorst. Majoor Humphreys snoof luid. ‘Kom mee — jullie twee, alleen,’ zei hij tegen Paul, en liep terug naar de jeep.
Hunter mompelde tegen Margo: ‘Doe het maar voor hij van gedachten verandert. Het is het beste voor jou en Paul.’ ‘Zonder Miauw?’ zei Margo.
‘Wij zullen wel voor haar zorgen,’ bood Ann aan.
Dit laatste deed iets voor Pauls woelige onzekerheid. Misschien was het pure sentimentaliteit om de balans te laten doorslaan door een poes en de gedachteloze edelmoedigheid van een kind. Maar: ‘Ik kom niet!’ hoorde hij zichzelf roepen.
Met een stem die het moeite kostte niet vinnig te klinken riep de Majoor terug: ‘Doe niet zo melodramatisch Paul. Je hebt geen keus. Je kunt het Project niet in de steek laten.’ Margo’s vrije arm sloeg ze om Paul heen, en ze verstevigde haar greep bemoedigend. Doc mompelde in zijn oor: ‘Ik hoop dat je weet wat je doet.’
Paul schreeuwde: ‘En óf ik dat verdomme kan!’
Majoor Humphreys haalde zijn schouders op en stapte in de jeep. De wacht sloot de deur van de toren achter zich en liep toe op de twaalf die voor de poort stonden. ‘Doorlopen, jullie,’ zei hij zenuwachtig met de loop van zijn pistool zwaaiend. Een dikke draad kronkelde uit zijn linkerhand naar zijn rug — de regelaar van zijn springraketten.
Op Kleine Man na ging iedereen achteruit voor het pistool — zelfs Ragnarok, want Kleine Man had de lijn laten vallen toen hij in geërgerde verbazing door het hek staarde. ‘Majoor!’ riep Kleine Man. ‘Uw gedrag is schandelijk en onmenselijk, en ik zal ervoor zorgen dat mijn mening bekend wordt! U moet begrijpen dat ik belastingbetaler ben, meneer. Mijn geld steunt installaties zoals Vandenberg Twee en betaalt voor de lonen van dienaren van het volk zoals uzelf, of ze nu in uniform zijn of niet, en ongeacht hoeveel koper er op dat uniform zit! Ik verzoek u opnieuw in overweging te nemen —’
De wacht liep op hem af. Het was duidelijk dat hij van het hele probleem af wilde zijn voordat hij weer alleen was. Hij raspte: ‘Kop dicht jij, en doorlopen!’ En hij porde Kleine Man zacht in zijn zij met de loop van zijn pistool.
Met een grom als een springend uurwerk schoot Ragnarok achter de groep vandaan en sprong omhoog naar de keel van de wacht.
De springraketten van de soldaat bloesemden — alsof hij een tweede paar benen had gekregen, hel oranje — en hij verhief zich in de lucht, omhoog en achteruit. Terwijl hij dat deed gaf hij een opmerkelijke demonstratie van scherpschutterij in volle vlucht. Vier kogels sloegen in zijn aanvaller. De grote Duitse politiehond ging tegen de grond en bewoog nimmer meer.
De groep begon te rennen, stond toen stil.
De wacht zeilde over het hek en daalde erachter. Zijn raketten bloesemden even om zijn landing te verzachten. Kleine Man zonk op zijn knieën naast het lichaam van zijn hond. ‘Ragnarok?’ Hij zweeg onzeker. Toen: ‘Hé, hij is dood,’ en zijn stem getuigde van opperste verwarring. Wojtowicz pakte de draagbaar op en rende ermee naar voren.
‘Het is te laat om iets te doen,’ mummelde Kleine Man. ‘Je kunt hem niet hier laten,’ zei Wojtowicz.
Ze hesen de dode hond op de baar. De Zwerver straalde fel genoeg om de kleur van het bloed te laten zien.
Margo gaf Miauw aan Paul en trok haar jasje uit en legde het over Ragnarok heen. Kleine Man knikte stom.
Toen ging de kleine stoet terug zoals hij gekomen was, door de schemer die paars en goud was gevlekt.
De jonge Harry McHeath wees over zee. ‘Kijk,’ zei hij, ‘een witte rand. De maan komt achter de Zwerver uit.’
Donald Merriam huiverde toen hij de vage zwarte draden die de maan verbonden met de bovenkant van de Zwerver lijkwit zag worden. Opeens waren ze makkelijk te zien en deden ze meer dan ooit aan een spinnenweb denken.
Toen werd het raakpunt op de maan ook bijna verblindend wit: een wit halvemaantje dat vlug langer en breder werd. De witte draden kwamen uit de witte maan en liepen toen met een boog weg.
Er was iets diep verontrustends aan het halvemaantje: naarmate het aangroeide scheen het te bol te worden, alsof de maan de vorm van een rugbybal aannam. En deze te bolle rand was niet glad afgetekend tegen de zwarte hemel, maar een klein beetje hoekig. De grens tussen de zwarte maan en de halvemaan was ook een beetje hoekig. Bovendien waren er puntige barsten in het oppervlak van de halvemaan, alsof het een maan in een Byzantijns mozaïek was.