Выбрать главу

Mocht het hem lukken eruit te springen, dan zouden ze hem gevangen nemen. Hij geloofde niet dat hij een elektrische bullenpees kon weerstaan, tenzij door zich in een driejarige kleuter te veranderen.

Te veel licht, te veel licht! ‘Je bent een typische oerslechte vervuiler van kleine snertrollen,’ schreeuwde Don Guillermo naar de koperkleurige maan. ‘Jij weet helemaal niet wanneer je je op de achtergrond moet houden!’

* * *

Vierduizend kilometer ten oosten van Wolf Loner en zijn wolkenbank wuifde Dai Davies, Welsh dichter, krachtig en dronken welterusten vanuit de omgeving van het donkere, massief oprijzende Experimentele Getijden Krachtstation van Severn naar de smoezelige maan die achter Portishead Point in het wolkenloze Bristolkanaal zonk, terwijl de opkomende gloed van de dageraad de sterren achter hem uitwiste.

‘Slaap lekker, Cinderella,’ riep hij. ‘Ga nu je gezicht wassen, maar denk erom dat je terugkomt.’

Richard Hillary, Brits romanschrijver, misselijk en sober, merkte overdreven precies op ‘Dal, je zegt dat alsof je bang bent dat ze het niet zal doen.’

‘Alles moet eens voor de eerste keer gebeuren Ricky-bach,’ deelde Dai duister mee. ‘We bekommeren ons niet genoeg om de maan.’

‘Jij bekommert je teveel om haar,’ sprak Richard hem scherp tegen, ‘omdat je een ware kotsvloed van science fiction leest.’

‘Ah, essef is mijn eten en drinken — um, in ieder geval mijn eten. Kots — dat is iets anders. Jij dacht misschien aan de boekenkotsende draak Error in The Faerie Queene en jij stelde je misschien voor dat zij, na alle muffe haatuitingen van Spenser, nu de verzamelde werken van H. G. Wells, Arthur C. Clarke, en Edgar Rice Burroughs opspuwde?’

Hillary’s stem werd streng. ‘Science fiction is even onbeduidend als alle andere kunstvormen die verschijnselen behandelen in plaats van mensen. Dat zou jij moeten weten, Dai. Zijn de Welsh niet warm van hart?’

‘Koud als vissen,’ antwoordde de dichter trots. ‘Koud als de maan zelf, die een veel grotere invloed op het leven heeft dan jullie sentimentele, heiligschennende, kroegmaffende, mensheidverdwaasde, gedegenereerde Saxo-Noormannen ooit zullen beseffen.’ Hij duidde het Krachtstation met een armzwaai aan. ‘Kracht van Mona!’

‘David!’ barstte de romanschrijver uit. ‘Je weet heel goed dat dit getijdenstation een stuk speelgoed is dat alleen is bedoeld om mensen zoals ik te paaien die tegen atoomkracht zijn omdat die als wapen kan worden gebruikt. En noem de maan alsjeblieft niet Mona — dat is volksetymologie. Mona is een eiland in Wales, als je wilt — Anglesey — maar geen Welsh planeet!’

Dai haalde zijn schouders op, tuurde westwaarts naar de vage, wegzakkende maanbol. ‘Voor mij klinkt Mona goed en dat is het enige dat telt. Alle cultuur is alleen om de mensheid te paaien die nog in de kinderschoenen staat. En in ieder geval,’ voegde hij er spottend aan toe, ‘zijn er mensen op de maan.’

‘Ja,’ gaf Hillary koud toe, ‘vier Amerikanen en een onbepaald maar klein aantal Russen. We hadden de armoede en het lijden van de mensen moeten genezen voor we miljarden aan de ruimte verkwistten.’

‘Toch zijn er mensen op Mona, op weg naar de sterren.’

‘Vier Amerikanen. Ik heb meer ontzag voor die Wolf Loner die vorige maand in zijn vlet uit Bristol is vertrokken. Hij heeft tenminste niet de rijkdom van de wereld op het spel gezet voor zijn avontuurlijke gril.’

Dai grinnikte, zonder zijn blik van het westen af te wenden.

‘Vervloekt zij die Loner, dat Yankee anachronisme. Hij is hoogstwaarschijnlijk al verdronken en tot visvoer geworden. Maar de Amerikanen schrijven goeie essef en maken maanschepen die bijna zo goed zijn als de Russische. Welterusten, Mona-bach! Kom terug met je gezicht vuil of schoon, maar kom terug.’

2

Door het grote maat vizier van zijn paddenstoelvormige ruimtehelm, nog steeds op halve kracht gepolariseerd om zijn ogen tegen het felle licht van de zon te beschermen, keek Luitenant Don Merriam van de Amerikaanse ruimtemacht toe hoe de laatste gekromde splinter van de massieve zon, al wazig geworden door de atmosfeer van de aarde, langzaam achter de massieve bol van de moederplaneet schoof.

De laatste spoortjes oranje licht reproduceerden met angstwekkende exactheid de winterzon die onderging achter het zwarte warnet van bladloze bomen, een halve kilometer ten westen van de boerderij in Minnesota waar Don Merriam zijn jeugd had gesleten.

Hij draaide zijn hoofd naar het rechterminipaneel toe, en drukte met zijn tong tegen een pal om de polarisatie te verminderen. (‘De pioniers van de luchtloze planeten zullen mensen zijn met lange, actieve tongen,’ zo had Commandant Gompert het samengevat. ‘Kikvorsmannen?’ had Dufresne geopperd.)

De sterren sprongen tevoorschijn in hun veelheid — het kwadraat van een nacht in de woestijn, een nacht van lovertjes. De parelmoeren haardos van de zon vloeide samen met de Melkweg.

De aarde werd omlijst door een rossige gloed — zonlicht dat door de dichte atmosfeer van de planeet werd gebogen — en dat zou gedurende de eclips zo blijven. De ring was het helderst tegen de aardkorst aan, en vervaagde een kwart diameter verder, maar het helderst van al was hij langs de linkerrand waarachter de zon zojuist was verdwenen.

Don merkte niet verrast op dat het midden van de aarde zwarter was dan hij die ooit had gezien. Vanwege de eclips werd dat gebied niet langer beroerd door de spookachtige vingers van het maanlicht.

Hij zat bijna op zijn hurken, achterover geleund en steunend op een arm om een makkelijk uitzicht op de aarde te hebben, die nu halverwege het zenit was. Nu kwam hij overeind met een polsbeweging die keurig was afgestemd op de dromerige zwaartekracht van de maan en hij keek om zich heen.

Het sterrenlicht en de ringgloed tintten de donkergrijze stofvlakte een bronzen kleur. De vlakte was muiszacht, een mengsel van poedervormig puimsteen en magnetisch ijzeroxide.

Vroeger toen Cromwells Nieuwe Modelleger Engeland regeerde had Hevelius deze krater het Grote Zwarte Meer genoemd. Maar zelfs in helder zonlicht zou Don de wanden van Plato niet hebben kunnen zien. Deze ronde wal van anderhalve kilometer hoog, in het oosten, noorden, zuiden, en westen vijftig kilometer van hem vandaan, werd verborgen door de kromming van het maanoppervlak, die scherper was dan die van de aarde.

Dezelfde nabije horizon verborg de onderste helft van de Hut, die slechts driehonderd meter verder lag. Het was een prettige steun om die vijf kleine, gloeiende patrijspoorten te zien op de rand van de donkere vlakte en het sterrenveld — en daarnaast, afgetekend tegen het licht van de sterren, de afgeknotte kegels van de drie raketschepen van de basis, die hoog op hun drie landingspoten stonden.

‘Hoe gaat het in het duistere donker?’ vroeg Johannsens stem zacht in zijn oor.’Roger en over.’

‘Warm en pittig. Suzie laat je groeten,’ antwoordde Don. ‘Roger aan jou.’

‘Buitentemperatuur?’

Don keek omlaag naar de van een lensglaasje voorziene fluorescerende wijzerplaten onder zijn vizier. ‘Daalt onder de 200 Kelvin,’ antwoordde hij. Zijn opgave, uitgedrukt in de absolute temperatuurschaal, kwam overeen met een waarde van bijna precies 73 graden onder nul op de schaal van Celsius, die al in ruime mate in de Engelssprekende gebieden werd gehanteerd.

‘Werkt je SOS?’ ging ‘Johannsen verder.

Don raakte een andere pal aan met zijn tong en een zwak muzikaal geweeklaag vulde zijn helm. ‘Luid en duidelijk, mijn kapitein,’ zei hij zwierig.

‘Ik hoor het,’ verzekerde Johannsen hem zuur. Don schakelde het uit.

‘Heb je onze blikken geoogst?’ vroeg Johannsen vervolgens. Dit sloeg op de kleine bussen op steeltjes die regelmatig werden uitgezet en verzameld om de beweging van het maanstof te controleren, evenals van andere materialen, inclusief radioactieve atomen die op verschillende afstanden van de Hut werden uitgezaaid.