Arab en Pepe en High stonden aan de oever van de Hudson en deelden een stick, gereed om hem in het bleke, olieachtige water te snipperen als er iemand mocht komen.
Maar er kwam geen mens. De stad was vreemd stil, zelfs voor zes uur ’s morgens. Daarom gooide High de peuk van een centimeter weg, en Arab stak een nieuwe aan, en ze lieten hem rondgaan.
Hun komst bij de rivier was een anticlimax geweest. Er was in het westen niets te bekennen, behalve een bleke lucht en verre pieren en Edgewater en de zuidelijke punt van de Palisades.
‘Ze is gewoon maar verdwenen,’ besliste High. ‘Misschien net ondergegaan.’ Hij lachte. Hij keek de andere kant op. ‘Wat denkt u, Generaal?’
‘Hoge waterstand, Admiraal,’ oordeelde Arab fronsend, terwijl hij een derde stick aanstak.
‘Dat is waar,’ stemde High in. ‘Kijk maar hoe het over dat dok spoelt!’
‘Dat is geen dok,’ protesteerde Arab minachtend. ‘Dat is een gezonken boot.’
‘En toch is het water al drie meter gestegen sinds we hier kwamen.’
‘Jij bent gek!’
‘Ik weet waar ze heen is,’ riep Pepe opeens. ‘Dat grote paarse en gouden ding is een amfibiedinges — een ballon annex onderzeeboot! Ze is ondergedoken. Daarom is de rivier zo hoog — zij drukt het water omhoog. Ze zit daar beneden te loeren en te wachten, te gloeien in de natte duisternis.’ Toen de anderen huiverden van de verrukkelijke angst die deze gedachte opriep, sloeg Pepe zijn uitgespreide handen tegen zijn wangen en riep weer: ‘Nee wacht — dat is ze niet! Het is een bevroren atoomontploffing. Eerst laten ze hem ontploffen en dan bevriezen ze hem. Ze drijft rond als een bolbliksem, eerst op de rivier, en dan eronder. Als ze ontvriest gaat de hele stad whamm! Kijk daar!’
Aan de overkant van de rivier glinsterde de rode zon in de rijen ramen, zo laag dat ze een onderdeel van het water leken te vormen. Plotseling werd de ingebeelde angst voor allen schrikbarend echt — de plotselinge angst waartegen geen enkele marihuanaroker zich volledig kan beschermen.
‘Kom mee!’ schreeuwde Arab op een fluistertoon.
Ze draaiden zich om en renden terug naar Harlem.
Jake Lesher trok zijn lippen op terwijl hij naar de uitdunnende menigte keek. Naarmate de Zwerver daalde en het grijze morgenlicht binnensijpelde was de opwinding uit Times Square weggeëbd. Het puin van de aardbeving zag er nu alleen nog maar rommelig en zanderig uit — een zoveelste sloopproject.
Ongelovig, alsof het iets uit een extravagante musical was geweest, herinnerde hij zich Sals liedje en de stampende menigte onder de reusachtige violette-en-amberen schijnwerper. Toen ontspanden zijn lippen en zijn ogen werden iets groter maar hielden op met kijken, omdat de randen van zijn verbeelding licht werden beroerd door de eerste ranken van een droom — of een plan, want in Jakes wereld grensden die twee aan elkaar.
Onverwacht gleed van achter hem Sally’s arm door de zijne. Toen ze hem omdraaide fluisterde ze vlug in zijn oor: ‘Kom mee, laten we hier weggaan voordat die andere vlotte jongens mij vinden. Het is maar vier blokken verder.’
‘Je moet me niet op die manier laten schrikken, Sal,’ klaagde Jake. ‘Ik was net een geldmakend idee aan het krijgen. Waarheen?’
‘Je hebt net gezegd dat niets je meer kon verrassen. Ha! Ik neem jou en mij mee naar een ontbijt in het dakhuis van Hugo Hasseltine — ik en mijn sleuteltje. Na die aardbeving voel ik mij veiliger hoe hoger ik zit.’
‘Daar val je ook verder,’ merkte Jake op.
‘Jaa, maar er valt tenminste niets op mij. Kom mee, met een volle maag kan je beter plannen uitbroeden.’
Heel hoog in de hemel vertoonde zich een plekje roze.
16
Doc gromde gelukkig en zei: ‘Een tweede sandwich zou er wel ingaan.’
‘We dachten dat we de helft beter konden bewaren,’ vertelde de magere vrouw hem verontschuldigend van de andere kant van de lange tafel.
‘Het was mijn idee,’ zei Harry McHeath verlegen.
‘En waarschijnlijk een goed idee,’ gaf Doc toe. ‘Precies als in De Zwitserse Familie Robinson. Voelt iemand iets voor een slok whisky?’ Hij viste een kwart literfles uit zijn jaszak. De dikke vrouw maakte een afkeurend geluid.
‘Je kunt het beter voor noodgevallen bewaren, Rudy,’ zei Ross Hunter rustig.
Doc zuchtte en stak hem weer weg. ‘Ik neem aan dat alle tweede kopjes koffie eveneens door de Kommissie voor Openbare Veiligheid zijn verboden,’ gromde hij.
Harry McHeath schudde zenuwachtig zijn hoofd en haastte zich om voor Doc en daarna voor verscheidene anderen een kop in te schenken.
Rama Joan zei: ‘Rudolf, tijden geleden vroeg je je af hoe de kleuren van de Zwerver zijn veroorzaakt.’
Ze had gezorgd dat Ann zich op twee stoelen naast haar uitstrekte, gewikkeld in de jas die iemand had achtergelaten, en haar hoofd rustte op haar moeders dij. Rama Joan staarde naar de Zwerver. De oostelijke gele plek was nu geheel omgeven door paars, zodat de illusie van kaken werd verstoord. De twee plekken aan de polen krompen terwijl ze uit het gezicht raakten. Het resultaat was bijna dat van een paarse schietschijf met een groot geel middelpunt. Ondertussen had de zwak geaderde maan, nu duidelijk ruitvormig, een tweede westwaarts gerichte overtocht voor het aangezicht van de Zwerver langs voltooid.
Rama Joan zei: ‘Ik geloof dat het helemaal geen natuurlijke kenmerken zijn. Ik denk dat het alleen een… decor is.’ Zij zweeg even. Als er wezens zijn die hun planeet door de ultraruimte kunnen voortbewegen, dan zouden ze vast wel in staat zijn hem een uiterlijk te geven dat ze artistiek en kenmerkend vonden. Holbewoners schilderden de buitenkant van hun huis niet, maar wij wel.’
‘Weet je, ik mag dat wel,’ zei Doc met zijn lippen smakkend. ‘Een tweekleurige planeet. Dat zal de buren in de volgende Melkweg imponeren.’
Wojtowicz en Harry McHeath lachten onbehaaglijk. Stastok dacht: Met tegenzin groeien ze naar het begrip van Ispans glorie. Op lage toon maar zenuwachtig van spanning zei Hunter: ‘Als je zover was ontwikkeld zou je geloof ik geen echte planeten gebruiken maar ze zelf ontwerpen en in elkaar zetten. Jeez, wat klinkt dat idioot!’ eindigde hij vlug. ‘Helemaal niet,’ verzekerde Doc hem. ‘ ’t Zou verdomd efficiënt zijn om het hele volume van een planeet te gebruiken. Je zou tot helemaal aan de kern opslagplaatsen en veldgeneratoren en slaapzalen kunnen hebben. Natuurlijk zou dat wel wat ontzagwekkend stutwerk vereisen —’
‘Niet als je anti-zwaartekracht zou hebben,’ zei Rama Joan.
‘Wauw,’ zei Wojtowicz toonloos.
‘Jij bent slim, mammie,’ merkte Ann slaperig op.
Hunter zei: ‘Als je de zwaartekracht van een roterende planeet hebt uitgeschakeld moet de boel wel goed vast zitten, anders zou het door de middelpuntvliedende kracht uit elkaar worden gerukt.’
‘Nietes,’ zei Doc. ‘De massa en het momentum zouden tegelijk verdwijnen.’
Paul schraapte zijn keel. Hij zat naast Margo en had zijn jas uitgedaan en over haar schouders gehangen. Hij wilde ook zijn arm om haar heen slaan, al was het alleen maar om iets van zijn lichaamswarmte terug te krijgen, maar om een of andere reden had hij het nog niet gedaan. Hij zei: ‘Als die wezens dan zo ver ontwikkeld waren, zouden ze dan niet ook oppassen dat ze eventuele bewoonde planeten die ze tegenkwamen niet beschadigden of zelfs maar verstoorden?’ Onzeker voegde hij er aan toe: ‘ ’t Komt erop neer dat ik een soort welwillende Galactische Federatie veronderstel, of hoe je ‘t ook zou noemen…’
‘Kosmische Welvaartsstaat,’ opperde Doc met een spoor van sarcasme.
‘Nee, je hebt volkomen gelijk, jongeman,’ sprak de dikke vrouw gezaghebbend, terwijl de magere met samengeknepen lippen knikte. ‘De eerste wet van de Schotelmensen is dat ze het leven geen schade berokkenen, maar het voeden en beschermen.’