Hunter riep hen toe: ‘Kom eens hierheen, jullie, en breng de draagbaar mee. We moeten Ray uit de auto halen, zodat een paar van ons terug kunnen gaan naar de auto’s.’
Trillend, ademloos en een beetje wankel lopend van hun wilde ren langs de mausoleum-achtige General Grant gebouwen, begonnen Arab, Pepe en High in oostelijke richting langs de 125ste Straat te gaan, aanvankelijk met een gevoel van geruststelling nu ze hun vriendelijke, vertrouwde, Afro Latijnse wereld weer hadden betreden.
Maar de stoepen, twee uur geleden volgepakt met mensen, waren nu leeg. Het enige bewijs voor het bestaan van de verdwenen menigte werd gevormd door een verzameling geplette papieren bekers en zakjes, lege flesjes, en heupflessen. Er bewogen zich geen auto’s over de straat, hoewel er her en der slordig geparkeerd stonden. Van twee stroomden er blauwe gassen uit de uitlaat.
De weedbroeders moesten tegen de zon in turen toen ze de straat verkenden, maar zover ze konden zien toonde de hele straat, die dwars door het hart van Harlem liep, dezelfde aanblik.
Aanvankelijk waren de enige geluiden, naast die van hun voetstappen en de lopende motoren, de begrafenisachtige tonen uit onzichtbare radio’s, die verschrikkelijk gewichtig leken te klinken; maar de woorden waren onverstaanbaar vanwege de storingen en de afstand — en werden verder nog overstemd door het opgewonden, eveneens onbegrijpelijke over en weer geroep van verre sirenes en toeters.
‘Waar is iedereen?’ fluisterde High.
‘Atoomaanval,’ verklaarde Pepe plechtig. ‘Rusland heeft de superbommen gestuurd. Iedereen zit in de kelders in elkaar gedoken te wachten. Wij moeten naar die van ons toe.’ Toen keerde er een spoor van het wolvengehuil in zijn stem terug: ‘ ’n Vuurbal rijst op uit de rivier!’
‘Nee!’ sprak Arab hem zacht tegen. ‘Toen we bij de rivier waren is de herrijzenis gekomen en gegaan. De ouwe prekers hadden het toch goed. Iedereen is meegenomen — ze hadden geen tijd om hun auto’s en hun radio’s uit te zetten. We zijn alleen nog over.’
Ze hielden elkaar vast en liepen verder op hun tenen, om het geluid van hun voetstappen te vermijden.
Sally Harris en Jake Lesher liepen op hun tenen de kleine, met aluminium beklede kast uit die hen langs de laatste drie verdiepingen had gevoerd. Ze zagen een schemerig interieur, met glimplekken op een concertpiano. Onder hun voeten lag een dik tapijt met een sponzige onderlaag.
Sally jubelde zacht. Met een fluisterende zucht gleed de deur achter hun dicht, maar Sally greep hem beet en blokkeerde hem met een tafeltje waarop een zilveren asbak stond. Wat probeer je te doen?’ vroeg Jake.
‘Ik weet het niet,’ zei ze. ‘We horen de zoemer wel als er iemand komt. Kom mee.’
‘Wacht even,’ zei Jake. ‘Weet je zeker dat Hasseltine niet thuis is?’
Sally haalde haar schouders op. ‘Ik ga even rondkijken terwijl jij de ijskast leeghaalt. Maar blijf van het zilver af. Schiet op, heb je dan geen gat als een huis in je maag?’
Als een muis met een vriendje leidde ze hem naar de keuken.
Dai Davies luisterde met venijnig leedvermaak naar de vreemde berichten over de Zwerver die via de radio hun intrede deden in de kleine kroeg aan de kust in de buurt van Portishead, waar hij na twee uur slapen was heengegaan om late-ochtend-drankrantsoen naar binnen te gieten.
Van tijd tot tijd breide hij met veel fantasie verder aan de verslagen ter leringe ende vermaak van zijn mededrinkers aan de toog, die het niet zo konden waarderen. ‘Paars en bleek amber, hè? ‘t Is een grote advertentie die de Amerikanen in de sterren hebben geschreven, vrienden, voor druivensap en gedenatureerd bier!’ en ‘’t Is een Russische superballon, jongens, die boven Chicago moet ontploffen om het moederland van de Yankees vol te strooien met exemplaren van Marx’ heilige Manifest, ingezet met juwelen!’
De berichten kwamen over een kabel die in de Atlantische Oceaan lag, zei de honende omroeper — buitengewoon heftige magnetische stormen hadden de ether in het westen gestoord. Dai wenste vurig dat Dick Hillary nog bij hem was — deze verrukkelijke onzin was precies geschikt om die hater van ruimtevaart en ruimteverhalen te laten kronkelen van ergernis en op stang te jagen; bovendien zou hij een betere toehoorder zijn voor de kostbare humor van een Welsh dichter dan deze nuchtere lieden uit Somerset.
Maar toen twee stevige glazen later de radioberichten melding begonnen te maken van een gebarsten en gevangen maan — de omroeper klonk nog honender, maar nu zat er een nerveuze klank in zijn stem, een bijna hysterische klank — veranderde Dais stemming abrupt, en zijn kreet getuigde meer van dronken emotie dan humor: ‘Onze maan stelen, willen ze dat, die verdomde Yankees! Weten ze niet dat Mona aan Wales behoort? En als ze haar kwaad doen zwemmen we over en zullen we Manhattan Island van kop tot staart in puin slaan nietwaar, m’n hartjes?’
Dit werd begroet met: ‘Hou je kop, zuiplap, hij zegt nog meer,’ ‘Woeste dazende Welshman,’ ‘Communist, dunkt me,’ ‘Jij krijgt niet meer, jij bent zat,’ — dit laatste van de gastheer.
‘Laffe Somersets!’ antwoordde Dai luidkeels, terwijl hij een kroes greep en ermee zwaaide als een boksbeugel. ‘Jullie volgen mij niet dan bevecht ik jullie eigenhandig, tegen de heuvels op en weer omlaag!’
De deur met het ruitvormige glas werd opengesmeten en een angstig kijkende vogelverschrikker in werkbroek en regenhoed met brede rand stond in de lichte mist achter de deur naar binnen te staren.
‘Is er op de radio of de teevee iets over het tij?’ riep deze verschijning naar de waard. ‘Het duurt nog twee uur voor het eb is en het Kanaal is zo laag als ik het nog nooit heb gezien, zelfs niet bij de nachteveningsspringvloed met een oostelijke storm. Kom zelf maar kijken. Als het zo doorgaat kan je binnenkort buitengaats lopen, en even later ligt het hele Kanaal droog!’
‘Goed!’ riep Dai luid. Hij liet de waard zijn kroes weghalen en leunde voorovergebogen over de toog terwijl de anderen zich aarzelend naar de deur begaven. ‘Dan loop ik de acht kilometer naar Wales terug, dwars over het strand van Severn, en dan ben ik van jullie laffe Somersets verlost. Bij God, dat zal ik doen!’
‘Opgeruimd staat netjes,’ mompelde iemand hardop, en een precieze grappenmaker merkte op: ‘Als dat je bedoeling is moet je schuin naar het oosten lopen, en de Grounds en Usk Patch als oversteekplaatsen gebruiken, als je wilt — en het is meer dan tweemaal acht kilometer. Recht aan de overkant van hier ligt Monmouth, man, niet Wales.’
‘Wat mij betreft is Monmouth nog altijd een deel van Wales en je kan de boom in met de Unie van 1535,’ antwoordde Dai vinnig. Zijn kin zakte op de bar. ‘O, ga maar kijken naar dit waterige wonder, jullie allemaal. Als je ‘t mij vraagt zijn de Yanks, nu ze eenmaal de maan hebben gebroken en gevangen, ook nog de oceaan aan het stelen.’
Generaal Spike Stevens snauwde: ‘Neem contact op met Christmas Doorgeef station, Jimmy! Zeg ze dat hun beeld ook zwemmerig begint te worden!’
De waarnemers in de ondergrondse zaal stonden voor het rechterscherm, en negeerden het linker, dat al een uur lang niets anders toonde dan een kolkende rechthoekige massa visuele storing.
Het beeld van de satelliet boven Christmas Island toonde de Zwerver in de schietschijffase met daarachter de maan, maar zowel de planeet als de maan puilden uit en golfden door elektronische storing.
‘Ik heb het geprobeerd, Generaal, maar ik kan ze niet te pakken krijgen,’ antwoordde Kapitein James Kidley. ‘Radio en korte golf doen het niet. Ultrakort is ook aan het verdwijnen — elk soort communicatie dat niet met ondergrondse kabels of golfgeleider gaat. En zelfs die —’