‘Laten we maken dat we wegkomen!’ schreeuwde High. Hij stapte gehurkt in de taxi. ‘Ik verdwijn!’
Arab en Pepe doken achterin. De voorwaartse schok van de taxi deed de deuren dichtklappen en hen achterover tuimelen tegen de koude, gladde leren kussens. High koerste naar het westen, kreeg snelheid terwijl hij langs verlaten auto’s zwenkte.
De stormloop van afdelingen van de politie en de brandweer van New York City, die de overigens tamelijk snelle en verstandige voorbereidingen op de komende ramp ontsierde, was te wijten aan een aantal factoren: overdreven berichten over de getijdengolf in Hell Gate en de aardbevingsschade aan het medische centrum op Broadway, verwarde aanwijzingen van een computer, kortgesloten in het ondergrondse centrum van het nieuwe interdepartementale coördinatiestelsel, en loos alarm van rellen rond de polovelden.
Maar ook zenuwen speelden een rol — onverhulde vrees opereerde naast de driftige, haastige opwelling om zich in de strijd te werpen en op de een of andere manier de held uit te hangen. Het leek alsof de Zwerver eindelijk de oude maanzinnige bijgeloven verwezenlijkte over de maan die gekmakende stralen uitstort over de aarde. Over het hele westelijk halfrond — in Buenos Aires en Boston, in Valparaiso en Vancouver werden dezelfde, woeste, doelloze uitvallen gedaan.
High Bundy stond op het gaspedaal toen hij en Pepe en Arab de sirenes hoorden naderen. Aanvankelijk konden ze niet zeggen waarvandaan ze kwamen, alleen dat ze kwamen, want ze werden luider.
Toen stak de taxi Eighth Avenue over, en terwijl het schorre janken aanzwol zagen ze ze op zich losstormen op nog geen blok afstand: twee politieauto’s naast elkaar en daarachter nog meer, met flitsende rode lichten.
High trapte het pedaal nog verder in. Het geluid van de sirenes had een paar seconden lang gedempt moeten zijn toen er gebouwen tussen hun in waren, maar dat gebeurde niet. Het werd luider.
Midden op de volgende kruising stond een lege oude rammelkast. High mikte zijn auto er naast. Een boevenwagen en een brandmeesterauto schoten de Seventh Avenue uit en passeerden de oude kar aan beide kanten. High gaf nog meer gas en vervolgde zijn koers, miste op het nippertje, en stak Seventh Avenue enkele passen voor een grote brandweerwagen over, die de twee eerdere auto’s op nog geen tien meter achtervolgde. Pepe ving een glimp op van de grote rode motorkap en de opengesperde ogen van de bestuurder en hij sloeg zijn handen voor zijn eigen ogen, want het scheelde maar zo weinig.
De taxi was nog niet ver gevorderd toen de volgende kruising opvulde met nog meer rode en zwarte auto’s die naar het noorden raceten. Het kabaal van de sirenes voor en achter hun was oorverdovend.
Als de weedbroeders niet tot de oren toe vol gras hadden gezeten, hadden ze misschien beseft dat deze stormloop van politie en brandweer niets met hun persoonlijk te maken had, en dat de vechtlustige voertuigen niet op hun afkwamen, maar alle op weg waren naar het noorden.
Maar de weedbroeders zaten wel vol, en de angst dat ze door de politie werden achtervolgd had hen in zijn greep. Pepe geloofde dat zij als zondebokken waren uitgekozen voor een poging om Manhattan met kofferbommen te verwoesten — ze zouden worden gefouilleerd op vuurballen en veroordeeld worden met het in bezit hebben van een Zippo-aansteker als bewijs.
Arab wist dat het het doel van de politie was hen gevankelijk weg te voeren naar het dichtstbijzijnde dak en hen vast te binden tussen de grijnzende wassen mummies.
High dacht eenvoudig dat ze gezien waren toen ze bij de rivier pot rookten — waarschijnlijk door middel van telepathie. Hij remde de taxi af en stopte vlak voor Lenox. Ze stoven eruit.
De ingang van de ondergrondse gaapte donker en uitnodigend als een grot of een hol, beloofde de veiligheid waarnaar alle verschrikte dieren verlangen. De toegang werd versperd door een wit dranghek, maar ze schoten er langs en klepperden de trap af.
Het muntjesloket was leeg. Ze klommen over de tourniquets. Er stond een verlichte trein met open deuren te wachten. Maar er zat niemand in.
Het station was verlicht, maar ze zagen nergens mensen, niet op dit perron en niet aan de overkant.
De lege trein zoemde zacht en nadrukkelijk, maar nadat de sirenes zwegen klonk er geen ander geluid.
18
Ondanks Docs slaap voor morele doeleinden probeerde niemand behalve Rama Joan zijn voorbeeld te volgen, en na ongeveer een half uur hief Doc het hoofd, stutte het met een hand, om aan een discussie deel te nemen tussen Paul en Hunter over de banen in de ruimte die de aarde en de Zwerver zouden innemen ten opzichte van elkaar.
‘Ik heb het allemaal al in gedachten uitgerekend — ruwweg, natuurlijk,’ deelde Doc hun mee. ‘Aannemend dat ze een gelijke massa hebben, zullen ze ronddraaien om een punt dat halverwege tussen ze ligt, in een maand van ongeveer negentien dagen.’
‘Zou dat niet korter zijn,’ wierp Paul tegen. ‘We kunnen met het blote oog zien hoe snel de Zwerver beweegt.’ Hij wees naar waar de vreemde planeet, nu kastanjebruin en licht oranje, scheef naar de oceaan zakte. De stompe gele speerpunt van de maan stootte voor zijn voorkant langs, bijna van onder af.
Doc gniffelde. ‘Die beweging wordt alleen veroorzaakt doordat de aarde draait — precies wat de zon op en onder doet gaan.’ Toen Paul een lelijk gezicht trok om zijn eigen domheid, voegde hij er aan toe: ‘Een zeer begrijpelijke vergissing — ik maak hem zelf ook steeds, in mijn geest die ik van mijn holbewonende voorouders heb geërfd, samen met mijn staartbeentjes. Hé, kijk eens hoe ver de zee is teruggelopen! Ross, ik ben bang dat de invloed op het getij sneller verloopt dan we hoopten.’
Om weer terug te komen op het onderwerp van de discussie probeerde Paul voor zijn geestesoog te zien hoe een tachtig maal hogere vloed ook een tachtig maal lagere eb zou betekenen — met in de meeste plaatsen een tussentijd van zes uur.
‘Trouwens, het zal ongeveer tien dagen kosten voor we die baan van negentien dagen gaan maken,’ zei Doc, ‘aangezien de versnelling van de aarde slechts iets van honderdvijfentwintigduizendsten van een centimeter per seconde is. Die van de maan, ook ten opzichte van de Zwerver, moet ongeveer honderdvijfentwintig centimeter per seconde zijn geweest, cumulatief natuurlijk.’
Een kille aflandige bries waarde langs Pauls nek. Hij trok zijn jas dichter tegen zich aan — hij had hem teruggekregen van Margo toen Kleine Man haar een van de leren jasjes had gegeven. Ondanks dat hield ze Miauw in de jas om zich warmer te maken terwijl ze over het lange, vlakke strand staarde.
‘Kijk eens hoe het licht op het natte grind glinstert,’ zei ze tegen Paul. ‘Als amethisten en topazen die met vrachtwagens vol zijn gestort.’
‘Ssj,’ zei de dikke vrouw naast haar. ‘Hij ontvangt boodschappen.’
Aan haar andere zijde zat Stastok naar de Zwerver te staren alsof hij erdoor was gehypnotiseerd, met zijn kin op zijn handpalm, in de houding van ‘De Denker.’
‘De Keizer zegt: “Terra zal geen leed geschieden”,’ dreunde Stastok op dat ogenblik met een stem alsof hij in trance verkeerde. ‘ “Haar woelige baren zullen gesust worden, haar oceanen zullen zich terugtrekken van haar kusten.” ’
‘Een planeet vol Koning Kanoeten,’ mompelde Doc zacht. ‘Jouw Keizer had zijn handen uit zijn zakken moeten halen toen er nog tijd was om de aardbevingen te voorkomen,’ riep Mrs. Hixon spottend. Mr. Hixon lei zijn hand op haar arm en fluisterde haar iets toe. Ze bewoog met haar schouders, maar maakte verder geen grapjes.
Rama Joan opende haar ogen. ‘Hoe gaat het nu met je bespiegelingen, Rudolf?’ daagde ze Doc uit. ‘Engelen? Of duivels?’