Er volgde geen flits, gloed, of teken maar de grote golf zonk ineen, verschrompelde, loste op. Het platform gleed eraf en opzij. Het opgebroken strandhuis zwaaide af naar Vandenberg. Al het schuim schoot weg, en verdween. Dingen werden verwarrend hoger en lager. Het water reikte nu nauwelijks tot de heupen, en toen het hen eindelijk bereikte miste het de stuwkracht van de eerste golf.
Het grijze pistool bleef over hun hoofden heen en weer waaieren.
Een grote windvlaag van het land suisde langs hun heen. Doc raakte uit zijn evenwicht en begon te vallen. Rama Joan trok hem in de goede stand.
Pauls hoofd en schouders doken op uit het schuim. Hij klemde een kletsnatte Miauw tegen zijn schouder.
De wind bleef waaien.
Het wezen dat aan de rand van het roze toegangsluik hing scheen uit te rekken, onwaarschijnlijk ver, werd een violet gestreepte groene kromme die naar Paul reikte.
Het grijze pistool viel, en Margo ving het op.
Paarsgrijze klauwen sloegen zich in Pauls schouder, en hij en Miauw werden omhoog gezwaaid, door meer dan slechts menselijke spierkracht, het roze luik in. Margo en Doc en Rama Joan, die zich om steun aan elkaar vasthielden, zagen dit alles duidelijk.
Het groen met violette wezen schoot na Paul en de poes de schotel in.
Toen, zonder zichtbare overgang, hing de schotel honderden meters hoog in de lucht, niet groter dan de maan, en was het luik een grote, bleke stip.
Margo stak het grijze pistool onder haar jasje.
De wind van het land verflauwde.
De stip loste op en de schotel verdween.
Toen worstelden ze allemaal hand in hand tegen het strand op, door kniehoog water dat zuigend terugliep naar zee.
Bagong Bung, die de Machan Lumpur uit het hoge water van de inham ten zuiden van Do-Son stuurde, na de geslaagde doch onaangenaam vertraagde lossing van diverse soorten contrabande, zag de Zwerver opgaan in de wolkomrande Golf van Tonkin in het begin van de nacht, op hetzelfde moment dat de schotelstudenten — bijna een halve planeet verderop — juist ontsnapt aan de tsunami, toekeken hoe de laatste splinter van de Zwerver in de Stille Oceaan zonk. Voor Bagong Bung was het yin-yang-teken een vertrouwd Chinees symbool waaraan hij graag dacht als de Twee Walvissen, maar de mismaakte maan — waarop hij snel zijn koperen kijker richtte — leek voor hem nu op een grote zak vol gelige diamanten.
Zo was voor Bagong Bung het opgaan van de Zwerver waar de maan had moeten opkomen niet zozeer een verbijsterende verstoring als wel een belofte van geluk, een bovennatuurlijke aanmoediging. Diamanten deden hem denken aan de vergane schatschepen die onder de ondiepe zeeën rondom hem waren verborgen. Ogenblikkelijk en onherroepelijk besloot hij dat als de dageraad aanbrak, en daarmee de eb kwam, hij tijd zou besteden aan minstens één duik op de nieuwe plaats waarvan hij had geraden dat daar het wrak van de Sumatra Queen lag.
‘Kom boven, kameraad Hume,’ riep hij door de roestende spreekbuis naar zijn Australische machinist. ‘Groot geluk staat ons te wachten. Nee, ik mag het je niet zeggen. Kom boven, dan zal je het zien. O, en of je het zal zien!’
19
Paul Hagbolt werd ondergedompeld in een zee van warmte die hij kon inademen, in zoete, pittige geuren, en in vrolijke pastelkleuren waaronder roze domineerde — hoewel er hier en daar heldergroene vegen waren.
Een paar ogenblikken lang was hij er helemaal niet zeker van geweest dat hij in een voertuig was beland. Het leek meer op een vrijwel ogenblikkelijk transport naar een ander vlak van bestaan, een andere plek in het universum — een plek met de kenmerken van een jungle en een slaapkamer. De schotel had hij nauwelijks gezien. Het grootste deel van de tijd dat het ding boven de groep zweefde had hij in het zanderige water lopen wankelen en stikken met Miauw in zijn armen. Toen hij omhoog werd gehaald was zijn eerste gedachte geweest dat hij en Miauw door de volgende golf waren opgetild en nu op de kam werden meegevoerd.
Toen zag hij in drie vlietende maar schokkende flitsen: eerst, een reusachtig, puntig toelopend, groen-paars kattengezicht; ten tweede, twee starende ogen met ongelooflijke vijfbladige irissen rond de zwarte vijfpuntige sterren van pupillen; ten derde, een lange, slanke klauw ter grootte van een hand met smalle indigo vetkussentjes en vier wrede, gekromde nagels van doorzichtig, paarsgrijs hoorn — hij had de indruk dat ze in de nek van zijn jas en misschien ook wel in zijn eigen nek waren geslagen, om hem aan te sporen.
Het volgende ogenblik dreef hij langzaam rond in de warme, bloemzoete, groengevlekte, roze zee.
Een donker gat in die zee wentelde in beeld en er doorheen zag hij Margo tot aan haar heupen in vuil, schuimend water staan terwijl ze iets grijs glimmends vasthield en naar hem opkeek, en naast haar stonden Doc, bevlekt met schuim, en Rama Joan, met zand bepleisterd, en haar roodgouden haren plakten nat en gedraaid tegen haar aan. Toen krompen ze met ongelooflijke snelheid, alsof er een omgekeerde teleskoop voor zijn ogen was geschoven. Het was op dat moment dat Paul begon te geloven dat hij in de schotel zat die hij maar vaag even had gezien — de schotel die nu sneller steeg dan een mortiergranaat, hoewel er geen gevoel van versnelling was. Toen sloot het gat. Rondom waren vreemde roze bloemen.
Er dook een woord op in zijn geest: antizwaartekracht. Als dit voertuig zijn eigen nul-graviteitsveld meevoerde — mogelijk ook een nul-inertieveld — zou dat de afwezigheid verklaren van de druk van versnelling en ook waarom hij kletsnat ronddreef, omringd door zwevende ronde druppels vocht, in adembare, geparfumeerde lucht in een ronde, platte kamer afgezet met levende bloemen.
Een klauw prikte in zijn linkerhand alsof hij werd gestoken door een dozijn wespen: Miauw was doodsbang door alle gebeurtenissen, beledigd door het zeewater, en ze hield zich uit alle macht aan hem vast. Vanwege zijn plotselinge pijn smeet Paul de doorweekte poes van zich af, en ze schoot draaiend door de lucht en verdween met een warreling van geel-roze bloembladeren in een perk met bloemen.
Het volgende moment werd hij van achter gegrepen en plat op zijn rug gekwakt ergens tegen een hard, satijnglad oppervlak dat zich op de een of andere manier ergens in de omringende bloemen had bevonden. Wat hem het meest beangstigde was dat de arm die zich om zijn nek kronkelde — een slanke, groene bontarm met de kracht van een veer — twee ellebogen had.
Met wervelende snelheid waardoor hij het niet duidelijk zag werkte het groene en violette tijgerding aan zijn polsen en enkels. Poten met paarsgrijze klauwen knepen zonder te krabben; eenmaal voelde hij de greep van iets dat meer op een slang leek. Toen duwde het ding zich af en dook het bloemenperk in, Miauw achterna. Een lange groene staart met paarse ringen, fraai behaard en uitlopend in een punt, verdween in een grotere uitbarsting van bladeren.
Hij probeerde zich op te drukken en ontdekte dat hij alleen zijn hoofd kon verroeren. Hoewel hij zich nog altijd in nul-zwaartekracht bevond was hij op de een of andere wijze aan de oppervlakte waarop hij lag geketend — wat hem vervolgens zeer nadrukkelijk werd getoond toen hij recht omhoog keek en nog geen drie meter boven zich (of onder, of opzij — in gewichtsloze toestand kon hij dat niet uitmaken) een gekruisigde, met nat zand bedekte, bleke, wild starende weerkaatsing van zichzelf zag. Daarachter herhaalde zich hetzelfde lachwekkende, schrijnende beeld zich in een tiental zwakker wordende weerkaatsingen van weerkaatsingen.
De binnenvorm en het decor van de schotel begonnen hem duidelijk te worden. Meer dan de helft van de bloemen die hij had gezien waren weerkaatsingen. Plafond en vloer waren ronde, vlakke spiegels, ongeveer drie meter van elkaar en zeven meter in middellijn. Hij lag met uitgestrekte armen en benen nabij het midden van een er van. De opstaande wand tussen de spiegels was weelderig en overvloedig bedekt met exotische, dikbladige bloemen — lichtgeel, lichtblauw, violet, magenta, maar merendeels roze en rozerood. Schijnbaar levende bloemen, want er waren bladeren in de vorm van zeisen en zwaarden en speren, en plekken waar gedraaide takken zichtbaar waren — waarschijnlijk besloegen hun hydroponische of andersoortige funderingen een groot deel van de taps toelopende buitenrand van de schotel.