‘Ik heb mijn zeis nog niet geslepen,’ vertrouwde Don hem toe.
‘Neem er de tijd voor,’ adviseerde Johannsen met een veel betekenend gesnuif terwijl hij uitschakelde. Hij en Don wisten heel goed dat het planten en oogsten van de blikken vooral een voorwendsel was om iemand in een pak en buiten de Hut te krijgen, als veiligheidsmaatregel, wanneer het gevaar van een maanbeving het grootst was — als de aarde en de zon aan dezelfde kant aan de maan trokken, zoals nu, of van tegenovergestelde zijden, zoals over twee weken. Men vermoedde dat aardbevingen werden veroorzaakt door gravitatiekracht, en daarom mogelijk ook de maanbevingen. Buiten zeer milde trillingen had de Maanbasis nog niets meegemaakt — de pen van de seismograaf, opgesteld op de massieve rots onder het stof waarop de Hut rustte, had toen nauwelijks getrild; desalniettemin stond Gompert erop dat er elke twee weken een paar uur lang iemand buiten was — bij ‘nieuwe aarde’ en ‘volle aarde’, (of volle maan en nieuwe maan, als je het taaltje van de aardrotten trouw bleef). Als er dus iets onverwachts mocht geschieden en de Hut ernstige schade opliep had Gompert tenminste één vogel in de lucht.
Het was eenvoudig een van de vele bedachtzame voorzorgen die de Maanbasis voor zijn eigen veiligheid trof. Bovendien werd op deze manier regelmatig en rigoureus de doelmatigheid van de ruimtepakken en het alleen-werkende personeel getest.
Don keek weer op naar de aarde. De ring gloeide nu op een minder scheve manier. In de inktzwarte cirkel binnen de ring kon hij geen enkel detail onderscheiden, hoewel hij wist dat het oostelijke deel van de Stille Oceaan en de beide Amerika’s links, en de Atlantische Oceaan en de westelijke uitlopers van Europa en Afrika rechts lagen. Hij dacht aan Margo, lief en lichtelijk hysterisch, en aan Paul, goeie ouwe neurotische vriend, en zelfs zij leken hem op dit moment tamelijk onbeduidend — grappige kevertjes die onder de boombast van de aardse atmosfeer heen en weer ijlden.
Hij keek weer omlaag, en hij stond op glinsterend witte grond. Niet letterlijk, maar de aanblik van versgevallen sneeuw bij sterrenlicht was met duivelse precisie nagebootst. Kooldioxide dat gestaag omhoogsijpelde door het puimsteen en ijzeroxide van Plato’s bodem was plotseling overal in de omtrek uitgekristalliseerd in vlokken droog ijs die meteen aan de oppervlakte werden gevormd of er bijna direct op neervielen.
Don glimlachte, voelde zich nu minder onmenselijk ver van het leven. De maan was nog geen moeder voor hem geworden, nog lang niet, maar ze begon wel al een beetje op een kille oudere zuster te lijken.
Frisse lucht stroomde langs de open auto die Paul Hagbolt en Margo Gelhorn en de poes Miauw over de snelweg langs de westkust voerde. Met bijna regelmatige tussenpozen doemde er een verweerd geel bord op, dat telkens aangroeide tot het duidelijk leesbaar verkondigde VALLENDE STENEN of VERSCHUIVINGSGEVAAR, en dan dook het weer uit de lichtbundel van de koplampen. De snelweg nam een smalle strook land in beslag tussen het strand en een bijna verticale, dertig meter hoge klif van geologisch jong materiaal — opeengepakt slib, zand, grind, en andere sedimenten, hoewel hier en daar rotsblokken uitstaken.
Margo zat met wapperend haar half in haar stoel gedraaid, haar knieën op de zitplaats tussen haar en Paul, zodat ze naar de smoezelige, bronzen maan kon kijken. Ze had haar jasje over haar schoot gespreid. Daarop lag Miauw, opgerold en diep in slaap, of ze gaf daar een goede imitatie van. ‘We naderen Vandenberg Twee,’ zei Paul. ‘We zouden door een van de telescopen van het Project naar de maan kunnen kijken.’
‘Zou Morton Opperley daar zijn?’ vroeg Margo.
‘Nee,’ zei Paul, en hij glimlachte flauw. ‘Hij zit tegenwoordig in de Vallei, bij Vandenberg Drie, en speelt meester-tovenaar voor de andere theoretische lieden.’
Margo haalde haar schouders op en keek schuin omhoog. ‘Wordt die maan nou nooit zwart?’ vroeg ze zich af. ‘Ze heeft nog steeds dat vieze koperkleurtje.’
Paul legde haar uit hoe de ringgloed werkte.
‘Hoe lang duurt die verduistering eigenlijk?’ vroeg ze. Toen hij zei: ‘Twee uur’ wierp ze tegen: ‘Ik dacht dat maansverduisteringen in een paar seconden over waren, terwijl iedereen opgewonden raakt en zijn kamera laat vallen.’
‘Dat is bij zonsverduisteringen — de totale.’
Margo glimlachte en leunde achterover. ‘Vertel me nu maar over die sterrenfoto’s. In een rijdende auto kan geen mens ons afluisteren. En ik ben nu niet meer opgewonden. Ik maak me geen zorgen meer over Don — de eclips is voor hem alleen een bronzen deken.’
Paul aarzelde.
Ze glimlachte opnieuw. ‘Ik beloof je dat ik niet over mijn toeren zal raken. Ik wil gewoon alleen maar begrijpen wat ze betekenen.’
Paul zei: ‘Ik kan je niet beloven dat je het begrijpt. Zelfs de grote astronomische figuren maakten alleen diepzinnige geluiden. Inclusief Opperley.’
‘Nou?’
Paul liet de wielen rond een plekje grind zwenken. Toen begon hij. ‘Wel, als alles normaal verloopt circuleren sterrenfoto’s de eerste paar jaar niet, of helemaal nooit, maar de sterrenkundigen van het Project hebben met hun vriendjes in de observatoria afgesproken dat ze alles te zien krijgen dat niet normaal is. We hebben zelfs wel foto’s gekregen de dag nadat ze waren genomen. De eerste kwam een week geleden binnen. Die was van een sterrenveld met de planeet Pluto erin. Maar tijdens de belichting was er iets gebeurd waardoor de sterren rond Pluto verdwenen of verschoven waren. Ik heb hem zelf gezien — er stonden drie heel zwakke krullen op waar de helderste sterren in de buurt van Pluto waren verschoven. Zwarte krullen op wit — een echte astronoom kijkt alleen maar naar de negatieven.’
‘Vaktaal,’ zei Margo plechtig. Toen: ‘Paul! Vanochtend stond er een stuk in de krant over een man die beweerde dat hij een paar sterren had zien draaien! Ik kan me de kop nog herinneren: DE STERREN BEWOGEN, ZEGT VERKEERSOVERTREDER.’
‘Heb ik ook gezien,’ zei Paul zuur. ‘Hij reed in een open auto en kreeg een ongeluk — omdat hij zo was gefascineerd door de sterren, zei hij. Naderhand bleek dat hij had gedronken.’
‘Ja, maar de mensen die bij hem in de auto zaten beweerden hetzelfde. En later kreeg het planetarium telefoontjes van mensen die het ook hadden gezien.’
‘Ik weet het, op het Project ook. Gewoon de ouwe kwestie van massa-suggestie. Luister Margo, de foto waarover ik het had is ongeveer een week geleden genomen, en hij toonde iets dat alleen door een sterke teleskoop zichtbaar is. Laten we niet beginnen met onzin van het type vliegende schotels. We kregen dus een foto van Pluto met drie zwakke krullen. Maar nu dit — Pluto was helemaal niet verschoven! Het beeld van Pluto was een zwarte punt.’
‘Wat is daar zo verbijsterend aan?’
‘Normaal schrik je niet als het licht van de sterren of zelfs het beeld van een ster trilt. Dat doet de atmosfeer van de aarde, net als wanneer de bergen op een hete dag trillen. Daardoor komt het dat de sterren flonkeren. Maar in dit geval moest datgene dat het sterrenlicht verdraaide achter Pluto zitten. Aan deze kant van de sterren, maar achter Pluto.’
‘Hoe ver weg staat Pluto.’
‘Bijna veertig maal zo ver als de zon.’
‘Wat kan zo ver weg in de ruimte het licht van de sterren verdraaien?’
‘Dat is waar de knappe koppen zich het hoofd over breken. Een of ander speciaal soort elektrisch of magnetisch veld, misschien, hoewel dat erg sterk zou moeten zijn.’
‘En wat is er met die andere foto’s?’ drong Margo aan.
Paul zweeg terwijl hij een zwaar grommende vrachtwagen inhaalde. ‘De tweede, die vier nachten geleden werd genomen door onze astrosatelliet en vandaar naar beneden is geseind, vertelde hetzelfde verhaal, alleen was de desbetreffende planeet Jupiter, en het draaigebied groter.’