Niet voor de eerste maal bepeinsde Richard dat de veelgeroemde communicatie-industrie van deze eeuw mensen en naties voornamelijk van een middel had voorzien om zichzelf en anderen tegelijkertijd doodsangst aan te jagen en elkaar dodelijk te vervelen.
Hij lichtte zijn bankgenoot niet in over dit inzicht, maar keek in plaats daarvan uit het raam terwijl de bus langzamer ging rijden in Brentford. Hij bezag die stad met zijn schrijversogen, en werd vrijwel meteen beloond met een menselijk verschijnsel dat te omschrijven valt als ‘de bedrijvigheid van het loodgietersvolkje’: hij telde drie autootjes met de kentekenen van dat gilde en vijf mannen met gereedschapskisten of grote schroefsleutels, die zich naar hun bestemmingen haastten. Hij glimlachte bij de gedachte dat overconstructie onveranderlijk ingewandsstoornissen meebrengt.
De bus stopte niet ver van de markt en de samenloop van Brent en Thames. Er klommen twee vrouwen naar binnen, waarvan de een luid tegen de ander zei: ‘Ja, ik heb net met Moeder in Kew gebeld en ze is vreselijk in de war. Ze zegt dat het gazon onder water staat.’
Het gebeurde toen heel plotseling: het bruine water uit de straatputten kolkte naar boven, en uit de ingangen van verscheidene gebouwen stroomden beekjes even vuil water. Deze gebeurtenis vervulde Richard met een eigenaardige ontzetting want, op een niveau dat onder dat van het bewust denken lag, zag hij het als zieke, volgevroten huizen die, geheel onafhankelijk van de erbij betrokken mensen, het product van hun ziekte uitscheidden. Architectonische diarree. Hij dacht er helemaal niet aan dat het eerste teken van een overstroming vaak het leeglopen van de riolen is.
En toen vluchtte er een groep mensen langs, en aan hun hielen lekte een straatbrede golf van schoner water, misschien vijftien centimeter diep, die het vuile water wegspoelde.
Het moest wel uit de Thames zijn gekomen. De schone Thames, de ‘Sweete Themmes’ van Spencer.
De tweede, grotere aflevering van de verwoesting bezorgde de Zwerver door middel van de zeeën die bijna driekwart van het aardoppervlak bedekken. Kosmisch gezien mag deze dunne laag water nietig lijken, maar het is voor de aardbewoners altijd een soort van oneindigheid geweest van afstand en van diepte en van macht. En het heeft altijd zijn goden gehad: Dagon, Nun, Nodens, Ran, Rigi, Neptunus, Poseidon. En de getijden zijn de muziek van de zeeën.
De harp van de zeeën, waarop Diana de maangodin met bezielde plechtstatigheid tokkelt, is bespannen met stroken zout water die kilometers dik, honderden kilometers breed, en duizenden kilometers lang zijn.
Over de grote uitgestrektheid van de Stille en de Indische Oceaan reiken de bassnaren: van de Filippijnen tot Chili, van Alaska tot Columbia, Antarctica tot Californië, Arabië tot Australië, Basutoland tot Tasmanië. Hier worden de diepere tonen aangeslagen en sommige trillingen duren een volle dag.
De Atlantische Oceaan verschaft de middelste stem, cantabile. Hier is het tempo sneller en regelmatiger, en de maat een halve dag: de vertrouwde, half dagelijkse getijden van de westerse geschiedenis. De voornaamste trillende banden verbinden Newfoundland met Brazilië, Groenland met Spanje, Zuid Afrika met Antarctica.
Waar de snaren elkaar kruisen heffen ze elkaar soms op, zoals in de getijdeknopen bij Noorwegen en de Bovenwindse Eilanden en Tahiti, waar alleen de zon de zwakke getijden beheerst — de verre Apollo tokkelt minder heftig dan Diana, veroorzaakt telkens hoog water om twaalf uur ’s middags en middernacht, en laagwater bij het aanbreken van de dag en het vallen van de avond.
De sopraan van de oceaanharp wordt geleverd door de echo’s en nieuwe echo’s van de getijden in baaien, riviermonden, straten en zeeën die gedeeltelijk door land worden omsloten. Deze korte snaren zijn vaak het luidst en het heftigst, zoals een viool een basvedel overstemt: de hoogrijzende getijden van Fundy en de mond van de Severn, van Noord Frankrijk en de Straat van Magellaan, van de Arabische en Ierse Zee.
Beroerd door de zachte vingers van de maan trillen de watergordels zachtmoedig — een centimeter of vijftig op en neer, anderhalve meter, drie meter, zelden zes meter, en uiterst zelden meer.
Maar nu was de harp van de zeeën aan de handen van Diana en Apollo onttrokken en werd hij getokkeld door tachtig maal sterkere vingers. Tijdens de eerste dag na het verschijnen van de Zwerver rezen en daalden de getijden vijf tot vijftien maal hoger en lager dan normaal, en tien tot vijfentwintig keer tijdens de tweede dag, naarmate het water beter luisterde naar het wilde harpspel van de Zwerver. Een vloed van twee meter werd twintig meter; van twintig meter tweehonderd — en meer.
Deze reuzengetijden volgden in het algemeen de oude patronen — een andere harpspeler, maar dezelfde harp. Tahiti was slechts een van de vele gebieden op aarde — die overigens niet allemaal diep in het binnenland lagen — die de aanwezigheid van de Zwerver geheel onbewogen liet, die zich nauwelijks van hem bewust waren, alleen als een opzichtig astronomisch schouwspel.
De kusten roepen een halt toe aan de zeeën, met muren die de getijden zelf helpen oprichten. Slechts in een paar plaatsen staan de zeeën tegenover lange stukken vlak land waar het tij elke dag zevenmijls stappen kan nemen in de richting van het land en terug: Holland en Noord Duitsland, nog een paar andere stranden en brakke moerassen, Noordwest Afrika.
Maar er zijn vele vlakke kusten die maar enkele meters boven de oceaan liggen. Daar bewogen de vermenigvuldigde getijden die de Zwerver opriep zich twintig, vijftig, honderd en meer kilometers over het binnenland. Met grote koppen water achter zich en versmallende valleien voor zich bewogen sommige zich snel en vernietigend, beladen met wrakstukken, gevuld met zand en aarde, en voortrollend op kletterende stenen en rotsblokken. Op andere plaatsen geschiedde de invasie van het tij zwijgend als de dood. Bij plaatsen met hoge vloed en hoge, maar niet erg hoge kustwallen — Fundy, het kanaal van Bristol, de monden van de Seine en de Thames en de Fuchun — spoelde het water over: grote paddestoelen van water die zich in alle richtingen over het land haastten.
Ondiepe continentale platten werden schoongeveegd door de zuigkracht van de eb, en het zand stortte in afgronden in de oceaan. Diepgelegen riffen en eilanden kwamen bloot te liggen; andere werden even diep begraven. Ondiepe zeeën en golven, zoals die van Perzië, werden een of twee maal daags geleegd. Straten werden dieper uitgesneden. Zeewater stroomde over lage schiereilanden. Hele provincies en landen van vruchtbare velden werden met zout vergiftigd. Kudden werden weggespoeld. Huizen en steden werden plat geschuurd. Grote havens verdronken.
Ondanks de vloed van rampen en het onverwachte van de astronomische aanval werden er wonderlijke reddingen verricht: duizend Duinkerkens, honderdduizend dappere improvisaties. Op rampen ingestelde organisaties zoals de kustwacht en het Rode Kruis functioneerden zeer verdienstelijk; en sommige van de voorbereidingen tegen atoom- en andere rampen bewezen hun nut.