Toch stierven er miljoenen.
Sommigen zagen het ongeluk aankomen en waren in staat te vluchten en deden dat. Anderen, zelfs in gebieden die het zwaar te verduren hadden, deden dat niet.
Dai Davies schreed over de smerige en met afval bezaaide bodem van de mond van de Severn, door de optrekkende lichte mist, met de razende energie en concentratie van een dronkenlap op het toppunt van zijn alcoholische krachten. Zijn kleren en handen waren vuil geworden toen hij twee maal was gevallen, maar beide keren was hij overeind gekrabbeld en verder gegaan zonder zich op te laten houden, bijna zonder uit de pas te raken. Af en toe keek hij achterom en corrigeerde zijn koers als hij zag dat zijn voetstappen afweken. En van tijd tot tijd nam hij een flinke slok uit een platte fles, eveneens zonder de pas in te houden.
De kust van Somerset was al veel eerder uit het gezicht verdwenen, op een zeer zwakke aanduiding na, door het restant van de mist heen, van maritieme industriegebouwen, stroomopwaarts in de richting van Avonmouth. Geruime tijd eerder waren de onoprechte toejuichingen en vermaningen weggestorven — ‘Kom terug, jij dwaze Welshman, je zult verdrinken!’ — die afkomstig waren van de onverschillige drinkgenoten die hij die ochtend had ontmoet.
Met tussenpozen zong hij: ‘Vijf maal naar Wales over het lege zand, van twaalf tot twee met eb is er niets aan de hand,’ dat hij af en toe afwisselde met vloeken als ‘Naaiende liefdeloze Somersets!–ik zal ze te schande maken!’ en ‘Verdomde manenjattende Yanks!’ en wat fragmenten uit zijn half voltooide Afscheidsode aan Mona zoals: ‘Kille Mona in je meteorenboot… meisjesgloeiend, oud als Fomalhaut… Sleurt witte vingers door mijn vijvers… Drijft mijn wateren her en der…’
Voor hem uit klonk een zwak gebrul. Een schimmige helikopter waarde voorbij, maar het brullen ging door. Dai stak een bijzonder glibberige geul over waarin zijn schoenen wegzonken, zodat hij ze er met ploppende geluiden uit moest trekken. Hij nam aan dat dat het kanaal van Severn was en dat hij nu de grote zanderige vlakte beklom die bekend stond als de Welsh Grounds.
Maar het brullen zwol aan; het gaan werd makkelijker doordat de zandbodem weer omlaag glooide; een laatste mistsluier trok op; en opeens werd hem de pas afgesneden door een snelstromende, drabbige rivier die meer dan honderd meter breed was, voortrolde in schuimkoppende golven en hebzuchtig de zandoevers aan beide zijden aanvrat. Stomverbaasd bleef hij staan. Het was gewoon nooit bij hem opgekomen dat ongeacht hoe laag de eb werd, de Severn een rivier was en zou blijven stromen. En nu wist hij ook dat hij nog niet een kwart van de weg over het kanaal had afgelegd.
Stroomopwaarts kon hij een nijdige witte warboel zien waar de Avon de grotere rivier binnendrong.
Ver stroomafwaarts rees het gekantelde achterschip van een aan de grond gelopen stoomboot op. De helikopter zweefde erboven. Er klonk een zwak getoeter.
Hij sprong achteruit toen een lang stuk oever bijna tot aan zijn voeten afkalfde. Niettemin trok hij dapper zijn jas uit, aangezien er gezwommen scheen te moeten worden, maar staakte deze arbeid halverwege om de fles te pakken. Door het nabije water werd een versplinterde zwarte balk met erop gespijkerde planken gesleurd. Hij zette de fles aan zijn lippen. Hij was leeg.
Hij huiverde en rilde. Plotseling zag hij zichzelf als een mier met de ambities van een Napoleon. Angst besloop hem. Hij keek achter zich. Zijn voetstappen waren vereffend tot nauwelijks zichtbare kuilen en bobbels. De zandvlakte glinsterde van het water, wat eerst niet zo was geweest. Het tij was gekeerd.
Hij gooide de fles weg en begon te rennen langs zijn voetafdrukken voor ze helemaal verdwenen. Zijn voeten zonken dieper dan op de heenweg.
Jake Lesher speelde met de lichtknop, hoewel was bewezen dat er geen elektriciteit was. In de schemer van de woonkamer bestudeerde hij de lift. De kooi was in de laatste beving vijftien centimeter gezakt en hing nu enigszins scheef. In de schaduwen zag het aluminium er gerimpeld uit. Hij dacht zwarte rook eruit te zien kringelen, en hij trok zich terug in de smoezelige zonneschijn op de patio.
‘Er komt nu meer rook uit, en ik zie een paar vlammen,’ riep Sally Harris hem toe vanwaar ze over de balustrade hing te turen. ‘De vlammen komen door het gebouw omhoog, en de mensen kijken ernaar vanuit de ramen aan de overkant, maar het water stijgt sneller — geloof ik. Het is een wedstrijd. Jee, Jake, dit is zo’n zondvloed als in de bijbel, en Hugo’s dakhuis is onze ark van Noach. Dat is het idee waar we ons toneelstuk omheen gaan bouwen. En de brand gebruiken we ook.’
Hij pakte haar beet en schudde haar heen en weer. ‘Dit is allemaal echt, kleine imbeciel! En wij zitten in de brand, snap je!’
‘Maar Jake,’ protesteerde ze, ‘je moet altijd een echte situatie hebben om een toneelstuk te maken. Dat heb ik ergens gelezen.’
Over de hele aarde waren er zeer veel mensen die hun geest en zintuigen voor de verandering in de getijden afsloten. Degenen die dieper in het binnenland zaten waren geneigd hetgeen ze niet met eigen ogen konden zien te betwijfelen of het minder ernstig op te vatten, en vele van hun hadden nooit een oceaan gezien. De mensen op zee, uit het gezicht van het land, kunnen de hogere massa water onder zich niet waarnemen, en dus konden ze niet zien of de waterstand centimeters of meters hoger was dan hij zou moeten zijn, of, in het geval van een waterval, hoeveel die lager was dan normaal.
De oproerlingen die de Prince Charles hadden gekaapt hadden de handen zo vol aan het laten varen van het grote atoomschip, het te woord staan van de passagiers, en het verijdelen van pogingen van de bemanning om de rollen om te draaien, dat ze het nodig vonden om uit hun midden vier kapiteins te benoemen, ieder met even grote macht. Het duurde uren voor deze revolutionaire raad van commissarissen de koers van het schip naar Kaap St. Roque had verlegd, waar hun leiders de vorige nacht de regering hoorden te hebben omvergeworpen — iets dat niet kon worden bevestigd vanwege de onbruikbaarheid van de radio. De dringende smeekbede van de gevangen gezette Kapitein Sithwise dat ze moesten opstomen naar het getijdenknooppunt bij de Bovenwindse Eilanden werd spottend van de hand gewezen als een doorzichtige list om ze dichter bij schepen van de Britse Marine te brengen.
Wolf Loner keek toe hoe de grote wolkbank de Volharding insloot tot de kleine vlet bijna door een mistbank voer. In die kleine, vaag witte, waterige kosmos met het scheepje in het midden, doemden de bekende voorstellingen op dat de rest van de wereld was verdwenen op dit plekje na, of dat er nu misschien een atoomoorlog aan de gang was, en dat de steden verdwenen als kastanjes die in een vuur openspatten, of dat een epidemie van kwaadaardige, kunstmatige ziektekiemen over alle continenten raasde en dat hij de enige levende mens zou zijn als hij in Boston aan wal stapte. Hij glimlachte zorgeloos. ‘Zet je schrap tegen je atomen,’ zei hij. Maar ook vele geesten waren gesloten voor de feiten die luidkeels bij hun aan de deur klopten. In het Getijdeninstituut in Hamburg verklaarde Fritz Scher tot zijn eigen volledige tevredenheid, en bijna tot die van Hans Opfel, elke schrikwekkend afwijkende getijdenopgave die binnenkwam. Hetzij er was een precedent voor de nieuwe opgave — zo’n getij was op die plek veertig of vierhonderd jaar geleden ook al eens voorgekomen — hetzij dat de wateren werden opgestuwd door een storm die de kortzichtige weermensen over het hoofd hadden gezien; of iemand die bekend stond om zijn onverschilligheid had de instrumenten fout afgelezen; of iemand die bekend stond om zijn communistische sympathieën had gelogen.