Выбрать главу

Barbara zag dat Benjy zijn hoofd tussen zijn schouders trok en stelde zich voor dat hij zijn ogen bijna sloot toen hij vol gas gaf.

De vier mannen bleven wachten tot ze vijftien meter van elkaar waren, toen sprongen ze nijdig schreeuwend opzij. Hun bluf was mislukt.

Ze keek achterom en zag dat er een met een ander worstelde, die een pistool had getrokken.

Misschien heb ik het verkeerd gedaan, dacht ze.

Dat had je gedroomd!

* * *

Dai Davies zat boven op de tapkast toe te kijken hoe zijn kaarsenmeisjes hun laatste witte tranen plengden, hun maagdenmelk, en hoe hun zwarte lonten in de plassen was vielen en verdronken. Gwen en Lucy waren al weg, en nu verdween Gwyneth. Het was een dubbel verlies, want hij had hun simpele warmte en licht nodig: de zon was ondergegaan, en een heldere maar intense duisternis daalde over de grote grijze waterige dreef die alles was dat hij zien kon door de ruitvormige vensters en de deur. Hij had gehoopt op twinkelende lichtjes uit Wales, maar dat was niet geschied.

De vloed van de Severn was de kroeg al een poos geleden binnengekomen en stond nu zo hoog dat hij zijn voeten op had getrokken. Twee bezems, een dweil, een emmer, een sigarenkistje, en zeven stukken brandhout dreven rond, langzaam cirkelend. Op een gegeven moment had hij er vluchtig over gedacht te vertrekken, en als voorzorg twee flessen in zijn zakken gestoken, maar hij had zich herinnerd dat dit het hoogste punt uit de omtrek was, en de kaarsen waren warm en lieflijk geweest, en hij wist dat hij nu meer alcohol had genuttigd dan goed was voor dartele voetreizen, althans voorlopig.

In ieder geval was het een sport om Koning Kanoet te spelen boven op de doodskist van een krokodil. Nog vijf centimeter en dan zou het getij gelijk blijven en dan keren, besliste hij plotseling — en beval het water luidkeels dat te doen.

Tenslotte was het om ongeveer één uur eb geweest, en dus moest het nu vloed zijn, of bijna — als deze idiote zoute overstroming aan de oude regels gehoorzaamde.

Hij snoof diep aan de open fles in zijn hand — Amerikaanse import, Kentucky Tavern van Erskine Caldwell — en sloeg Eliza gade terwijl zij sputterde en verflauwde en onverwachts helder blauw oplaaide.

De glas-in-loodramen werden naar binnen gebogen door een nieuwe golf. Water gutste door het gat dat hij in de deur had geschopt. Toen voelde hij duidelijk dat de bar onder hem iets verschoof — in feite bewoog het gehele gebouw. Hij nam een bittere hete teug uit de fles en riep lachend: Eindelijk is het eens de kroeg die wankelt, en niet Dai!’ Toen werd hij door een grote ernst overvallen, en eindelijk wist hij precies wat er gebeurde en met woeste trots riep hij uit: ‘Sterf, Davies! Sterf! Verdien je naam. Maar sterf dapper. Sterf met een fles whisky in je hand. Maar…’ En toen, voor het eerst, overwon hij eindelijk zijn jaloezie van Dylan Thomas — ‘Betreedt niet teder deze goede nacht. Raas, raas tegen het wegsterven van het licht.’

En wist op dat ogenblik, net toen Eliza haar laatste knipoog gaf, en het laatste parelmoeren licht over de gehele grijze vlakte van Severn scheen weg te sterven, klonk er een luid geklop op de deur, een zwaar, langzaam, gezaghebbend, driemaal herhaald kloppen.

Een bovennatuurlijke angst greep hem en gaf hem de kracht om de whisky te weerstaan en te overwinnen: hij sprong omlaag in het ijzige water en baggerde er kniediep doorheen en trok de deur open. Buiten, door de vloed tegen de deurposten aangedrukt, zag hij bij het verstervende licht van Mary en Jane en Leonie een lange, donkere, lege skiff.

Hij baggerde terug naar de toog, waarbij het water hem tegenhield maar ook overeind, en verzamelde drie nieuwe flessen onder zijn linkerarm, en greep op de terugweg de twee drijvende bezems mee.

De skiff lag te wachten. Hij smeet de bezems erin, zette de flessen er voorzichtig in, en legde toen zijn bovenlichaam dwars over de boot en greep het dolboord aan de andere kant vast. Toen viel hij bijna flauw, maar hij voelde het ijskoude water tegen zijn kruis en hij sprong onhandig op en kronkelde en trok tot hij binnen was, en met zijn gezicht omlaag op het natte hout rustte. Toen viel hij inderdaad flauw. Zijn laatste schop raakte de deurpost en stuurde de skiff weg en het water op.

* * *

Richard Hillary strompelde door het vervagende schemerlicht, tien meter naast de weg vol lawaaierige auto’s. De auto’s bewogen zich traag voort, bijna bumper aan bumper, met drie tegelijk naast elkaar zodat er helemaal geen ruimte was voor verkeer uit de andere richting. Het had geen zin een lift te proberen te krijgen, want de wagens zaten allemaal stikvol mensen. En als er eens een lege plaats zou opduiken zou die onmiddellijk worden ingenomen door iemand die er meer recht op had, of iemand die gewoon dichter langs de weg liep dan hij. Bovendien liep hij bijna even snel als de auto’s reden, en behoorlijk wat sneller dan het merendeel van de voetgangers.

Auto’s, mensen te voet, en hij bevonden zich allemaal ergens achter Uxbridge, en waren op pad naar het noordwesten. Het was een opluchting geweest toen de felle zon onder ging, hoewel elk teken dat er tijd verstreek tot resultaat had dat de wandelaars weer harder gingen lopen en de auto’s de tussenruimte verkleinden.

Nooit had Richard een dergelijke ramp meegemaakt, niet in zijn eigen leven en niet in de gebeurtenissen elders — zelfs niet in de bombardementen die hij zich uit zijn kinderjaren herinnerde — en dat allemaal binnen zes uur. Eerst de bus die naar het noorden afsloeg na de kleine overstroming van de straat in Brentford… de bestuurder ongevoelig voor de protesten van de passagiers, op een herhaald: ‘Bevel van de Verkeersleiding!’ na… radioberichten van de veel grotere vloed in het hart van Londen… berichten over de Amerikaanse vliegende schotel die was waargenomen in Nieuw Zeeland en Australië en planeet werd genoemd… de radio die gesmoord werd in storingen, net toen iemand een lijst van ‘aanwijzingen voor de burgers’ begon op te lezen… mensen die zich opgewonden afvroegen hoe ze met hun families in contact konden komen, terwijl hij zich zowel opgelucht als gekwetst voelde dat er in zijn geval niemand was die er veel toe deed. Toen stopte de bus bij het ziekenhuis van West Middlesex, en het bericht dat hij gevorderd was om patiënten te verhuizen… opnieuw protest zonder resultaat… de raad om naar het noordwesten te gaan, te voet, ‘weg van het water’… de weigering om te geloven.., het kortstondige dwalen over het terrein van een nieuwgebouwde universiteit… auto’s en bleke vluchtelingen in grotere aantallen uit het oosten… de helikopter die spaarzaam papieren uitstrooide… een vel met natte inkt waarop alleen stond: Westelijk Middlesex verhuist naar Chiltern Hills. Hoogwater twee uur na middernacht verwacht.’ En tenslotte had hij zich aangesloten bij de trek naar het noordwesten die groeide en groeide — hij werd deel van een verdwaasd strompelende menigte.

Richard schatte dat hij ongeveer twee uur had gelopen. Hij was moe: zijn kin hing op zijn borst, zijn blik was star gevestigd op zijn modderige laarzen. Een laag gebied dat hij juist had overgestoken,vertoonde duidelijke tekenen dat het kortgeleden overstroomd was: drabbige poelen en gras dat in slierten plat tegen de aarde plakte.

Hij had geen idee waar hij precies was, behalve dat hij een flink eind voorbij Uxbridge was en de Colne en het kanaal was overgestoken, en dat hij in de verte heuvels kon zien.

De schemering was merkwaardig helder. Hij liep bijna tegen een groepje mensen op dat stilstond en over zijn schouders omhoog staarde. Hij draaide zich om en daar, laag aan de oostelijke hemel, zag hij eindelijk het werktuig van de ramp, minstens even groot als de maan er in een droom kon uitzien. Hij was grotendeels geel, maar er liep een brede paarse balk over het midden, en aan de einden van de balk staken twee scherp gebogen armen uit, zodat er een grote D ontstond. De D van doem, dood en destructie, dacht hij. Het ding mocht dan een planeet zijn, mooi was ie niet. Het zag eruit als een opzichtig insigne van het soort dat je wel in bommenfabrieken zag.