Wojtowicz schoot vanaf de grond, de mannen met de geweren vuurden opnieuw, toen had Margo het pistool op hun gericht, en ze zeilden achterover, met radslagen en salto’s, waarbij er één een kei raakte. Hun wapens wentelden los van hun mee, tot ze een meter of vijf over de rand waren en uit het gezicht verdwenen.
De Zwarte Hoed gleed langzaam van de kei af, zodat er een rode vlek werd onthuld waar zijn hoofd tegen de kei had gerust. Margo rende op hem af, richtte het pistool op hem, en veegde hem eenvoudigweg de helling en de klif eronder af, zijn beulen achterna. Drie keitjes vergezelden hem. Doc, die het dichtst bij Margo’s schootsveld stond, walste rond met uitgestrekte arm, nam drie stappen de helling af, en slaagde erin zich verder onheil te besparen door met zijn voeten op een zeer smal richeltje terecht te komen.
Hunter rende op Margo af, greep het grijze pistool met een hand beet en verwijderde met de andere haar vinger van de trekker, terwijl hij schreeuwde: ‘Ik ben het maar!’ recht in haar gezicht.
Toen pas hield ze op met moordlustig krijsen, hijgde en zei met een demonische grijns: ‘Uh-huh.’
Stastok rende naar Ida.
Harry McHeath knielde bij Wojtowicz, die ‘Wauw, o, wauw!’ aan het zeggen was. Toen: ‘Kom, jongen, ik wou na het eerste schot toch al op de grond vallen. Ze hebben alleen mijn schouder geschampt, geloof ik.’
Doc schreed op Margo en Hunter toe, en eiste: ‘Mijn God, was is dat voor geweer? Mijn arm kwam in de rand van de straal, en het was alsof ik een moker weggooide en die vergat los te laten.’
Margo zei snel tegen Hunter: ‘Maak je geen zorgen: hij is nog half geladen — kijk maar, die paarse streep, hier.’
Doc zei: ‘Laat mij —’ en kwam toen opeens overeind en keek vlug om zich heen. ‘McHeath,’ riep hij, ‘breng mij het geweer van Wojtowicz! Rama Joan, kijk jij naar Wojtowicz. Hixon, haal het geweer van Hanks — als die held hem wil afstaan. Ross, geef Margo haar pistool terug. Zij weet hoe het werkt. Margo, jij en ik gaan dit gebied verkennen tot we zeker weten dat er verder geen moordenaars zijn. Kom links van mij en schiet op alles met een pistool dat niet bij ons hoort, maar let op hoe je met die stralenbundel te keer gaat.’
Margo, erg bleek geworden, begon weer te grinniken en ging naast Doc staan zoals hij had aangegeven, waakzaam en half gebogen. Wanda, die aan kwam zetten om Stastok te helpen met het weer tot leven wekken van Ida, sloeg één blik op Margo en deinsde terug.
Kleine Man zei bedachtzaam: ‘Ik geloof werkelijk dat het die moordenaar was, maar nu zullen we wel nooit te weten komen hoe hij eruit zag. Misschien hadden we hem wel herkend.’
Wojtowicz, die rilde toen Rama Joan zijn bloedige hemd met haar tanden van zijn lichaam scheurde, snauwde tegen Doddsy: ‘Ach, idioot!’
Rama Joan likte het bloed van haar lippen en zei kalm: ‘Haal uw eerste-hulp-doos, Mr. Dodd.’
Doc nam het geweer aan dat McHeath hem bracht, stak een nieuwe patroon in de kamer en begon tegen de helling op te lopen, terwijl hij Margo zei: ‘Kom mee, nu er nog licht is. We moeten een veilige kampeerplaats hebben.’
Barbara Katz onderdrukte een huivering toen de grote politieman zijn hoofd en lamp door de achterruit aan haar kant van de sedan stak en luidkeels maar niet opgewonden wilde weten: ‘Hebben jullie nikkers deze auto gestolen?’
Ze begon vlug te praten, in haar rol van secretaresse- cum gezelschap van Knolls Kelsey Kettering III, en bewoog intussen haar hand heen en weer onder het raam om de aandacht van de agent op het honderd dollar biljet in haar hand te vestigen, maar vergeefs.
Toen zijn lamp KKK in het gezicht scheen besefte Barbara met een schok dat het zwaar gerimpelde gezicht nogal leek op dat van een oude kleurling. En hij was weer min of meer verdoofd — de hitte was hem teveel geweest. Maar toen gingen de lichtblauwe ogen open en een gebarsten doch arrogante stem commandeerde: ‘Hou op met dat ding in mijn gezicht te schijnen, idioot in je blauwe jas!’
Dit scheen de agent tevreden te stemmen want hij deed de lamp uit en Barbara voelde dat het biljet zacht uit haar vingers werd getrokken. Hij verwijderde zijn hoofd uit het raam en zei goedgehumeurd: ‘Okay, jullie kunnen wel doorrijden. Maar zeg me een ding: waar denken jullie dat je voor aan het vluchten bent? De meeste zeggen vanwege hoge vloedgolven, maar er is geen orkaan. Een paar auto’s hadden het over iets dat uit Cuba kwam. Jullie vluchten allemaal als konijnen. Onbegrijpelijk.’
Barbara stak haar hoofd buiten het raampje. ‘Het komt inderdaad door vloedgolven. Die nieuwe planeet maakt ze.’ Ze keek achterom naar het oosten: de Zwerver kwam op, geheel paars met een gele monsterfiguur erop. De glinsterende spoel van de mismaakte maan zou een zak kunnen zijn die het monster droeg.
‘O dat,’ zei de politieagent, met een brede grijns op zijn grote hoofd. ‘Dat zit een heel eind weg in de lucht. Dat is niet belangrijk. Ik praat over dingen die op aarde gebeuren.’ ‘Maar dat witte ding daar is de maan die wordt gebroken; legde ze uit.
‘Zo ziet de maan er niet uit,’ maakte hij haar geduldig duidelijk. ‘De maan zit ergens anders.
‘En toch worden de vloedgolven door de nieuwe planeet veroorzaakt,’ zei ze koppig. ‘De eerste was niet zo erg, maar ze worden nog hoger. Florida is nergens meer dan honderd meter hoog. Ze spoelen er gewoon overheen.’
Hij spreidde zijn handen uit, alsof hij de sussende nacht, geurig van de sinaasappelbloesems, als getuige opriep, en grinnikte verdraagzaam.
Barbara zei: ‘Ik probeer u te waarschuwen. Die planeet is een teken dat een ramp voorspelt.’ Hij bleef grinniken. Plotseling ziedde ze van woede. ‘Nou, als er dan niets aan de hand is, waarom hou je dan alle auto’s tegen?’
De grijns verdween. ‘In Citrus Center handhaven wij de orde,’ zei hij bars, en liep naar de volgende auto in de rij. ‘Zeg tegen die nikker dat hij doorrijdt voor ik van gedachten verander. Je baas moest beter weten dan zijn nikkermeid het woord te laten voeren. Jullie nikkers die op school zijn geweest zijn het ergst. Ze proberen jullie wetenschap te leren, maar jullie komen helemaal in de war met jullie idiote Afrikaanse bijgeloof.’
Zwijgend reden ze verder terwijl de Zwerver langzaam steeg, en de maanspoel kroop over hem heen, en het monster veranderde in een grote paarse D.
Knolls Kelsey Kettering III begon hijgend te ademen. Hester zei: ‘We moeten een bed voor hem vinden. Hij moet liggen.’
Benjy ging langzamer om een bord te lezen. ‘U verlaat Glades en betreedt Highlands County.’ Opeens lachte hij juichend. ‘Dat hoge landen klinkt tenminste goed!’
Maar zouden ze hoog genoeg zijn? vroeg Barbara zich af.
Richard Hillary werd rillend en pijnlijk wakker. In zijn slaap had hij het stro dat hem bedekte afgeworpen. En door het platgedrukte stro onder hem was de kilte van de bodem getrokken — de kilte van de Chiltern Hills, dreinde zijn half slapende geest. Boven zijn hoofd brandde de vreemde planeet, weer teruggedraaid naar zijn droeve D. Hij riep zich een paar van de andere gezichten die hij had getoond voor de geest — allemaal even lelijke gezichten, die meer op tekens of het speelgoed van een psycholoog leken dan op natuurlijke formaties — een ervan was een X met een bol midden; een ander een grote gele roos in een paarse schietschijf. Toch leek het ding nu meer op een echte bol, minder op een plat en rond aanplakbord. En zijn gebogen witte ring bezat een schoonheid die verwant was aan Brancusi’s ‘Vogels in de ruimte’. Zou die ring werkelijk de maan zijn, zoals een medestrompelaar hem had verzekerd? Vast niet. En toch had de maan de hele vorige nacht de hemel bereden en waar was zij nu?
Hij ging rustig rechtop zitten, sloeg zijn armen over elkaar voor de warmte, knoopte toen de kraag van zijn jas weer dicht en deed de te kleine flappen omhoog. De hooiberg waar hij zijn bed vandaan had gehaald was nu helemaal weg, en terwijl hij hoogstens een tiental metgezellen had gehad toen hij zich twee uur geleden te ruste legde, waren er nu tientallen lage hopen stro, die elk een of meer slapers bedekten. Hoe geruisloos waren ze gekomen — misschien hadden ze elkaar tot stilte gemaand terwijl ze hun stro bij elkaar haalden en het koesterden; laatkomers op een slaapzaal. Hij benijdde de dicht tegen elkaar aanliggende paren hun warmte, en hij herinnerde zich weemoedig het jonge meisje uit de bus dat toentertijd zo dom en ruw had geleken. Ook haar worst en aardappelpuree herinnerde hij zich. Hij keek naar de boerderij waar hij een kommetje soep had gekocht en voor zijn stro betaald. De lichten waren nog aan, maar de ramen waren onregelmatig verduisterd. Met milde verbazing besefte hij dat dit kwam door de mensen die naast elkaar tegen de muren gepakt stonden voor de warmte, als bijen. Waarschijnlijk moesten vele van de laatkomers honger lijden; het klaargemaakte voedsel zou evenals het stro op zijn. Of misschien was de boerin aan het bakken? Hij snoof, maar ving alleen een brakke lucht op. Had ze een vat met gezouten vlees geopend? Maar nu sloeg zijn geest dwaas aan het dwalen, vertelde hij zichzelf.