‘Toch heb je die vergissing gemaakt, en het was een grote,’ zei hij haar rustig. ‘Hoe kon je van een diertje zo klein als Miauw verwachten dat ze een redelijk brein had?’
‘Ik denken zij geminiaturiseerd,’ antwoordde ze vlug. ‘Had kunnen zien van niet als ik had gecontroleerd met helderziendheid, maar vertrouwde op telepathie.’ Ze streelde Miauw. ‘Nog meer apenhaarkloverijen?’
Paul wachtte weer even en zei toen: ‘Jij beweert dat je behoort tot een superbeschaafde galactische cultuur, maar je spreidt een fantastische vreemdelingenhaat ten toon. Ik zou denken dat een echte galactische burger zou kunnen opschieten met intelligente wezens van alle rassen: zeebewoners, graseters, arachnoïden en schildvleugeligen misschien, wezens met vleugels, wolven en andere carnivoren zoals jijzelf, ja, en ook aapachtigen.’
Tigerishka scheen een heel klein beetje te schrikken toen hij zei: ‘wolven en andere carnivoren’, maar ze herstelde zich keurig met een zoetsappig: ‘Aap is beslist het ergste ras van allemaal, Paul.’ Met hese stem voegde ze er aan toe: ‘Ook is de kosmos niet zo mooi en lievig als jij wel denken.’ Ze was begonnen Miauw ritmisch te strelen, en masseerde de schouderbladen van het poesje.
‘Ik ben geneigd je te geloven,’ zei Paul. ‘Je wendt voor bijna alwetend en zeer levenslievend te zijn — je beroemde je er tenminste op dat je twee menselijke steden van het vuur hebt gered — maar toen je de maan kraakte voor brandstof negeerde je de aanwezigheid van een aantal menselijke wezens erop, waaronder mijn beste vriend.’
‘Jammer, Paul,’ deed Tigerishka koel meevoelend. ‘Maar zij op luchtloze planeet, zij hebben schepen. Kunnen weg.’
‘Ja, ik hoop in ieder geval dat Don en de anderen zijn ontsnapt,’ stemde Paul even koel in, ‘maar ik geloof dat jullie niet eens wisten dat ze daar waren! Ik geloof dat toen jullie uit de ultraruimte kwamen jullie geen flauw idee hadden dat deze planeet bewoond werd door intelligente wezens. En als je het al wist dan kon het je blijkbaar niets schelen.’ Tigerishka leek nog steeds heel ontspannen, maar ze streelde Miauw met een sneller ritme, zoals een nerveuze vrouw snellere trekken van een sigaret neemt. ‘Ook daarin heb je beetje gelijk, Paul,’ gaf ze toe. ‘Was slecht in ultraruimte: stormen, enzovoort. Brandstof acuut nodig. Wij voelen ons doodmoe toen we uitkwamen, echt. Ook laatste verkenningen toonden hier geen intelligent leven, alleen veelbelovende kattenras.’ En ze trok haar neus tegen hem op toen ze het strelen onderbrak om Miauw twee klopjes te geven.
Deze geestige zet negerend vervolgde Pauclass="underline" ‘Nog een illustratie van jouw gevoelloze en knoeierige haast: toen je Miauw van de vloedgolven redde — en mij ook, onder de foutieve indruk dat ik haar lastdier was — liet je een stuk of twintig mensen, waaronder mijn vriendin, aan hun lot over: verdrinken of zwemmen.’
‘Dat verdomde leugen, Paul!’ antwoordde Tigerishka vinnig. ‘Ik golven voor ze gestild, zij komen veilig weg. Ik zelfs momentumpistool verloren.’
‘Een nieuwe superkatten-blunder?’ kaatste Paul terug. ‘Wel, deze viel toevallig edelmoedig uit, dus die zullen we laten rusten. Maar —’
Paul staakte het spreken, opeens overvallen door het plotselinge besef van het belachelijke van de situatie. Hier zat hij, naakt en geketend, verbonden met de slangetjes van een sanitaire toestand, officier van justitie te spelen tegen de meest fantastische ‘Madama X’ die ooit in het getuigenbankje had gezweefd.
En ook de meest fantastisch mooie, amendeerde hij zijn gedachten onbehaaglijk. Of was dit alles, vroeg hij zich af, alleen het eeuwenoude gedoe van de aap die het luipaard pest?
Maar toen herinnerde hij zich Brawley en Volcano.
‘Dus jij hebt nu vriendin, eh, Paul?’ vroeg Tigerishka gemeen. ‘Is echt waar? Weet Margo? En jij bent zo eerlijk — is eerlijk tegenover Don?’
Hij liet zich door deze gemene insinuaties niet afleiden en ging met enige waardigheid verder. ‘Maar de zwaarstwegende veroordeling van jullie zogenaamde hoge cultuur en grote gevoeligheid is de manier waarop er op dit ogenblik beneden deze schotel mensen sterven, als gevolg van de verstoring van ons zwaartekrachtveld door de Zwerver — alleen maar omdat jullie brandstof nodig hebben en niet een beetje meer tijd willen besteden aan het zoeken naar een geschikte vindplaats — zoals de manen van Jupiter of Saturnus. Ik geef toe dat je een paar branden hebt uitgemaakt, maar pas nadat honderden, waarschijnlijk duizenden, in het vuur en de aardbevingen stierven, waardoor de branden zijn ontstaan. En nu worden er hele steden uitgeroeid door de vloedgolven die jullie hebben veroorzaakt. Als dit doorgaat —’
‘Hou je mond, aap!’ snauwde Tigerishka, met haar klauwen naar buiten, en haar achterpoten tegen het regelpaneel. Miauw sprong van haar weg. ‘Kijk, Paul,’ ging ze verder, terwijl ze zich schijnbaar met moeite beheerste. ‘Ik heb nooit tegen jou opgeschept dat ik humanitair, apen-tair, heelal-tair ben! Katten hebben wrede cultuur sommige opzichten. Andere culturen ook wreed! Dood is deel van leven. Sommige lijden altijd. Ons bijtanken gewoon normale gang van zaken. Gewoon —’
Zij brak af, fronste naar de vinger waarmee Paul naar haar wees. Zijn gezicht gloeide, want hij had net iets gezien waarvan hij geloofde dat het de ontzettend belangrijke betekenis was van Tigerishka’s kennelijk eerlijke poging om zich en haar volk te verdedigen.
‘Ik geloof je niet,’ zei hij met galmende stem. ‘Tigerishka, ik geloof dat de haast van jou en je volk, het ontbreken van verkenning en voorbereiding, en de meeste van jullie ruwe, te late pogingen om iets van de schade die jullie hebben aangericht te herstellen, allemaal aantonen dat jullie tot overhaast handelen werden gedwongen door iets waarvoor jullie doodsbang zijn.’
Met een piepend gesnauw dook Tigerishka op hem af, drukte hem tegen de wand met een voorpoot rond zijn keel, en de andere als een viertandige hooivork boven zijn gezicht gebalanceerd.
‘Dat is een vervloekte leugen, Paul Hagbolt!’ zei ze in smetteloos Engels. ‘Ik eis dat je het ogenblikkelijk terugneemt!’ Hij kreeg zijn adem terug. Toen schudde hij zijn hoofd. ‘Nee,’ zei hij, tegen haar glimlachend, hoewel er heldere tranen uit zijn ogen druppelden. ‘Jullie zijn doodsbang.’
Don Guillermo Walker plette muskieten en staarde naar de overstroomde daken van San Carlos, rood in de dageraad, terwijl de sloep zich een weg terug baande naar het Meer van Nicaragua. Gedurende de nacht was de stroomrichting in de San Juanrivier andermaal omgedraaid, en werkte de sloep nu stevig tegen, en nu werd het duidelijk dat het kwam doordat het meer zelf zeven meter of meer was gestegen — maar waarom dat was gebeurd viel minder makkelijk te zeggen.
Ook de hemel stelde hen voor een raadsel. In het oosten was hij helder, en de zon straalde al heet, maar in het westen rees een dikke muur van wolken op vanaf de strook land tussen het meer en de Stille Oceaan, en hij strekte zich zover men kon zien uit naar het noorden en zuiden.
Hoewel hij twee nachten eerder de uitbarsting van vulkanische aktiviteit had gezien, kwam het niet bij Don Guillermo op dat de Stille Oceaan hier nu, zoals langs zo vele stukken land, werd begrensd door een gordijn van stoom, waar zeewater vulkanische spleten binnenstroomde.
Hij vroeg waarom de sloep naar het noorden ging, en de gebroeders Araiza lichtten hem in dat ze het meer opgingen naar hun huis in Granada. Iets scherps en afgebeten in hun stemmen zei hem deze beslissing niet te bestrijden.