Kolonel Mabel Wallingford bestudeerde de Generaal zonder dat hij het merkte, liet haar lange, sterke vingers in elkaar grijpen. Iemand had haar eens verteld dat zij de handen van een wurger had, en ze keek nooit naar de Generaal zonder zich dat te herinneren. Het schonk haar een bittere voldoening dat Spike zo nonchalant verzekerd klonk, als Odin die de Negen Werelden vanuit de Toren van Hlithskjalf in Asgard beschouwt, en dat hij toch niet meer wist over waar ze waren dan zij: ze wisten dat ze binnen 100 kilometer van het Witte Huis waren, en minstens 80 meter onder de grond. Tijdens de rit erheen en tijdens de tocht in de lift waren ze allen geblinddoekt geweest, en de staf die ze aflosten hadden ze niet ontmoet.
Arab Jones en High Bundy en Pepe Martinez zogen met kleine teugen aan hun vierde stick, lieten de krachtige marihuanasigaret van vinger tot vinger gaan, en hielden de dennenappelachtige rook lang in hun longen. Ze zaten op kussens en een tapijt voor een tentje met ritsen houten kralen als deur. De tent was op een dak in Harlem opgezet, niet ver van Lennox en de 125ste straat. Hun ogen zochten elkaar met de vriendelijke waakzaamheid van weedbroeders, zagen toen gezamenlijk op naar de verduisterde maan.
‘Man, ik wed dat ze ook aan de weed zit,’ zei High. ‘Zien jullie die bronzen rook? Die ruimtekerels op de maan worden high, man.’
Pepe zei: ‘We gaan zelf helemaal hartstikke weg, man. Ben jij van plan te verduisteren, Arab?’
Arab zei: ‘Een astronomische kick is de beste kick.’
5
Paul Hagbolt en Margo Gelhorn begonnen te luisteren naar wat de man met de baard zat te zeggen: ‘De hopen en vrezen van de mens, zijn diepste beroeringen, zullen altijd kleuren wat hij in de hemel ziet — of het een vliegtuig is of een schip van een andere wereld, of alleen maar een bloedlichaampje van hemzelf. Je kunt het zo stellen: elke schotel is ook een teken.’
De stem van Baardmans was rijp en tegelijk jeugdig intens. Doc — de grote, kale man met de dikke bril — en de Wijfjes tulband luisterden onbewogen. (Het had Margo geen twee minuten gekost om de drie forumleden en verscheidene leden van het gehoor van een bijnaam te voorzien.)
Baardmans vervolgde: ‘Wijlen Dr. Jung heeft dit aspect van de waarnemingen van vliegende schotels grondig onderzocht in zijn boek Ein Moderner Mythus von Dingen die am Himmel gesehen werden.’ Zijn Duits werd met het authentieke gegorgel uitgesproken. Meteen vertaalde hij het: ‘Een moderne mythe van dingen die aan de hemel worden gezien.’
‘Wie is die Baardmans?’ wilde Margo van Paul weten. Hij probeerde het programma te lezen maar in de duisternis van de achterste rij was dat onmogelijk.
Baardmans ging verder: ‘Dr. Jung stelde vooral belang in schotels die er uitzagen als een cirkel, verdeeld in vier delen. Hij brengt deze vormen in verband met wat het Mahayana Boeddhisme mandala’s noemt. Een mandala is een symbool van psychische eenheid — de geest van het individu ten strijde tegen de krankzinnigheid. Het pleegt te verschijnen in tijden van grote spanning en gevaar, zoals tegenwoordig, nu het individu geschokt en verscheurd wordt door zijn angst voor atoomvernietiging, zijn vrees zijn persoonlijkheid te verliezen, veranderd te worden in alwéér een soldaat-slaaf of robotconsument in een totalitaire horde, en zijn vrees zijn contact met zijn eigen cultuur geheel kwijt te raken terwijl deze zich hopeloos verliest in tienduizend moeilijke maar uiterst belangrijke specialisaties.’
Paul onderging een van zijn gebruikelijke aanvallen van schuldig voelen. Nog geen vijf minuten geleden had hij deze mensen schotelmaniakken genoemd, en prompt klonk de allereerste die hij hoorde verstandig en beschaafd.
Een klein mannetje, dat aan dezelfde kant van de eerste rij zat als de hond Ragnarok, stond nu op.
‘Neemt u mij niet kwalijk, Professor,’ zei Kleine Man, ‘maar volgens mijn horloge is er nog maar een kwartier over van de volledige verduistering. Ik wil iedereen eraan herinneren zijn waakzaamheid niet te laten verslappen, en natuurlijk tegelijkertijd aandacht te blijven besteden aan wat onze boeiende sprekers te zeggen hebben. Rama Joan heeft ons verteld van kosmische wezens die hun aandacht aan een dozijn onderwerpen tegelijk kunnen wijden. Dan kunnen wij dat toch zeker wel met twee! Tenslotte houden we deze bijeenkomst vanwege de buitengewone gelegenheid voor waarnemingen, speciaal van de minder stoutmoedige schotels die het licht mijden. Laten we het restant van deze prachtige gelegenheid om Schuchtere Schotels te zien, zoals Ann ze noemt, niet voorbij laten gaan.’
Verscheidene hoofden in de voorste rij draaiden plichtsgetrouw naar deze en gene zijde, toonden profielen met opgeheven kinnen.
Margo stootte Paul aan. ‘Doe je plicht,’ fluisterde ze bars, en tuurde heftig rond.
‘Goede jacht, allemaal’ zei Kleine Man. ‘Excuseert u mij, Professor.’ Hij ging zitten.
Maar voor Baardmans verder kon gaan werd hij aangeroepen door een man met hoge schouders en gevouwen armen die hoog en recht in zijn stoel zat — Margo doopte hem Stastok.
‘Professor, u heeft leuk en dubbelzinnig zitten praten,’ begon Stastok, ‘maar het lijkt mij dat het nog steeds ging over schotels die de mensen zich verbeelden te hebben gezien. In die stel ik geen belang, ook al deed meneer Jung dat. Ik stel alleen belang in echte schotels, zoals die waarmee ik heb gepraat en waarin ik heb gereisd.’
Paul kreeg nieuwe moed. Nu begonnen die mensen zich te gedragen zoals het schotelmaniakken betaamt!
Baardmans leek ietwat geagiteerd te zijn door deze uitdaging. Hij zei: ‘Het spijt me heel erg als ik die indruk heb gewekt. Ik dacht dat ik duidelijk had gemaakt dat —’
Doc hief zijn kale hoofd op en sneed Baardmans’ verdediging af door een hand op zijn arm te leggen, alsof hij wilde zeggen: ‘Laat mij deze figuur maar behandelen.’ De Wijfjes tulband schonk hem een flauwe glimlach en betastte de das die bij haar avondkledij hoorde.
Doc leunde voorover en richtte zijn glimmende schedel en glinsterende bril omlaag naar Stastok, alsof deze een of ander soort insect was.
‘Neemt u mij niet kwalijk, meneer,’ zei hij met een bijna scherpe stem, ‘maar ik meen dat u ook beweert andere planeten per vliegende schotel te hebben bezocht — planeten die de astronomie niet kent.’
‘Dat klopt,’ zei Stastok, en ging wat rechter zitten.
‘Waar zijn die planeten precies?’
‘O, ze zijn… ergens,’ antwoordde Stastok. Hij ontlokte wat gegrinnik door eraan toe te voegen: ‘Echte planeten laten zich niet door een stelletje astronomen heen en weer commanderen.’
Zonder acht te slaan op de lachers vervolgde Doc: ‘Zijn die planeten aan het andere eind van het heelal gelegen — zijn het de planeten van een andere ster, vele lichtjaren ver?’ Zijn stem klonk nu zacht. Zijn dikke brillenglazen leken welwillendheid uit te stralen.
‘Nee, dat zijn ze niet,’ zei Stastok. ‘Het is bijvoorbeeld net een week geleden dat ik Arletta heb bezocht en de tocht kostte maar twee dagen.’
Doc liet zich niet afleiden. ‘Zijn het hele kleine planeetjes die zich achter de zon of de maan of misschien Jupiter ver schuilen, in een soort permanente eclips, zoals mensen die zich in een bos achter de bomen hebben verstopt?’
‘Nee, dat ook niet,’ verklaarde Stastok, die opnieuw zijn schouders rechtte, maar niettemin een beetje een verdedigende houding aannam. ‘Ze verschuilen zich helemaal niet — zij niet. Ze zijn er gewoon… daar buiten. En ze zijn groot, dat kan ik je vertellen — zo groot als de aarde. Ik heb er zes bezocht.’