‘Humm,’ gromde Doc. ‘Zijn het misschien planeten die in de ultraruimte zijn verborgen en toevallig af en toe eens een keer eruit komen — bijvoorbeeld als jij ze gaat bezoeken?’
Nu was het Doc die de lachers meekreeg, maar ook nu negeerde hij ze weer.
‘U gedraagt zich negatief,’ zei Stastok beschuldigend, ‘en veel te theoretisch. Die andere planeten bevinden zich heel gewoon daarbuiten, zeg ik je.’
‘Wel, als ze gewoon daarbuiten zijn,’ brulde Doc zacht, ‘waarom kunnen we ze dan niet heel gewoon zien?’ Hij wierp zijn hoofd triomfantelijk in de nek, of misschien was zijn bril alleen een beetje afgegleden.
Er volgde een flinke pauze. Toen: ‘Ontzettend negatief,’ amendeerde Stastok hooghartig. ‘Het zou je reinste tijdverspilling zijn om jou uit te leggen dat sommige planeten onzichtbaarheidschermen om zich heen hebben, zodat het licht van de sterren langs ze heen buigt. Ik vind het niet nodig nog langer met u te praten.’
‘Laat mij mijn standpunt duidelijk maken,’ zei Doc verhit, tegen zijn volledige gehoor. ‘Ik ben bereid welk idee dan ook te overwegen, zelfs dat er een vreemde planeet in ons zonnestelsel schuilt. Maar ik wil wel tenminste iets van een rationele verklaring horen, zelfs al is het dat de planeet zich in de ultraruimte ophoudt. Ik geef Charles Fulby — (hij wuifde naar Stastok) — een klein plusje voor zijn idee van schermen.’
Hij zweeg triomfantelijk. Kleine Man maakte van de gelegenheid gebruik om naast de grote hond Ragnarok aan het eind van de voorste rij op te duiken en te zeggen: ‘Nog tien minuten over. Ik weet dat dit argument interessant is, maar blijf alstublieft uitkijken. Denk er aan dat we eerst en vooral schotelstudenten zijn. Vliegende planeten zijn opwindend, maar slechts één klein schoteltje, dat door een hele vergadering wordt waargenomen, zou voor ons een ware triomf zijn. Dank u.’
Asa Holcomb had zijn zaklantaarn gebruikt om signalen naar de stad te zenden vanaf het plateau bij de Bijgeloofbergen. Tenslotte werd er van hem verwacht dat hij probeerde zelf zijn leven te redden. Maar nu, omdat hij moe werd van die plicht, keek hij weer op naar de sterren, die tijdens de totale verduistering zo helder als diamanten waren, en hij had geen moeite ze hun namen te geven. Toen gaf hij zich weer over aan de maan in de schaduw van de aarde. Hij stond daar op de voorgrond als een groots Hopi-embleem, gehamerd van door ouderdom zwart geworden zilver. Er viel altijd iets nieuws te zien in de onveranderlijke nachtelijke hemel. Hij kon hier makkelijk de hele nacht blijven liggen en kijken, zonder zich een ogenblik te vervelen. Maar het gevoel van zwakte en vreemdheid werd groter, en de rots onder hem was erg koud geworden.
Pepe Martinez en High Bundy verhieven zich van hun kussens en dwarrelden als bladeren naar de vuile bakstenen muur op het dak in Harlem. Wuivend naar de maan zei Pepe: ‘Nog een trek en dan — poef! Dan zit ik er, net als John Carter.’
High zei: ‘Vergeet je ruimtepak niet.’
Pepe zei: ‘Ik zuig mijn longen vol pot en leef daar van.’ Hij zwaaide naar de sterren. ‘Wat staat er op dat zwarte aanplakbiljet voor die juwelenwinkel, High?’
High zei: ‘Aanplakbord! Dat zijn motorfietsen, man, allemaal met een diamanten koplamp, en ze gaan alle kanten op die er zijn.’
Arab, die nog op zijn kussen voor de tent zat, en nu een paar druppels muscatel uit een dun likeurglas in zijn keelgat liet sijpelen, riep: ‘Wat vinden jullie van de nacht, o zonen van mij?’
Pepe riep terug: ‘Prachtig als een zijden serpent, o mijn vader-lief.’
De maan vervolgde haar grote zwaai door de koude, zwijgende schaduw van de aarde in haar bezadigde tempo van 75 kilometer per minuut, even onherroepelijk als het bloed dat Asa Holcombs borstkas binnensijpelde, of als de spermatozoën die in Jake Leshers lendenen met hun staarten sloegen, of als de hormonen die uit de bijnieren van Don Guillermo stroomden, of als de atomen die spleten om de boilers van de Prince Charles te verhitten, of als de golftreinen die hun gecodeerde beelden overbrachten aan de grot van Spike Stevens, of als Wolf Loners onderbewustzijn dat zijn ramen opende en sloot in het ritme dat hij geestelijke gezondheid noemde. Luna deed het een miljard jaar geleden al; een miljard jaar later zou ze het nog altijd doen. Op een goede dag, zeiden de astronomen, zou de kracht van de getijden haar zo dicht naar de aarde trekken dat razende schokrimpels in haar binnenste haar aan stukken zouden scheuren, haar in iets als de ringen van Saturnus zouden veranderen. Maar dat, zeiden de astronomen, lag nog honderd miljard jaar in de toekomst.
6
Paul Hagbolt stootte Margo Gelhorn zenuwachtig aan om haar te waarschuwen dat ze moest ophouden met giechelen, toen een vrouw in de tweede rij naar Doc riep: ‘Wat is die ultraruimte waaruit volgens jou planeten kunnen komen?’ ‘Ja, waarom breng je ons niet eens op de hoogte?’ opperde Baardmans als ervaren forumlid, terwijl hij zich naar Doc toedraaide.
‘Het is een idee dat is opgeworpen in theoretische natuurkunde en een onbeperkt aantal science fiction-verhalen,’ begon Doc. Hij schoof zijn bril omhoog en streek met zijn handen over zijn kale schedel.
‘Zoals jullie allemaal weten wordt algemeen aangenomen dat de snelheid van het licht de grootst mogelijke is. Driehonderdduizend kilometer per seconde klinkt alsof het erg veel is, maar het is een slakkengangetje als het gaat om de enorme afstanden tussen de sterren en binnen de melkwegen — een akelig vooruitzicht voor ruimtevaarders.
‘Theoretisch is het echter mogelijk dat het tijd-ruimte-continuüm op een zodanige wijze kan worden gekromd of verkreukeld dat de verre punten van onze kosmos elkaar in een hogere dimensie raken — in de ultraruimte. Of zelfs dat elk punt elk ander punt raakt. Als dat het geval is, dan zou sneller dan het licht reizen mogelijk zijn door op een of andere manier ons heelal te verlaten en de hyperruimte binnen te dringen, en op elk gewenst punt weer terug te komen in ons heelal. Uiteraard is reizen in de hyperruimte alleen geopperd voor ruimteschepen, maar ik zou niet weten waarom een toepasselijk uitgeruste planeet het niet eveneens zou klaarspelen — theoretisch. Beroepsgeleerden als Bernal en filosofen als Stapledon hebben theoretische beschouwingen gewijd aan reizende planeten, om auteurs als Stuart en Smith niet te vergeten.’
‘Theorie!’ snoof Stastok, en voegde er sotto voce aan toe: ‘Gezwam in de ruimte!’
‘Wat denk je daarvan?’ vroeg Baardmans aan Doc, en stelde op deze manier mooi onpartijdig de vraag aan de orde. ‘Bestaat er enig tastbaar bewijs van de aanwezigheid van een ultraruimte of reizen in de ultraruimte?’
Opzij van Doc keek de Wijfjestulband hem en Baardmans nieuwsgierig aan.
‘Geen zweem van bewijs,’ zei Doc met een grijns. ‘Ik heb geprobeerd mijn astronomische vrienden aan te zetten tot een jacht op aanwijzingen, maar ze nemen mij niet erg serieus.’
‘Dit vind ik interessant,’ zei Baardmans. ‘Welke vorm zouden die aanwijzingen aannemen?’
‘Ik heb erover nagedacht,’ gaf Doc vergenoegd toe. ‘Een van de ideeën die ik kreeg is dat de stuwkracht die nodig is om een schip de ultraruimte in en weer uit te krijgen het scheppen zou vereisen van kortstondige, kunstmatige zwaartekrachtvelden — zo intense velden dat ze het sterrenlicht dat het desbetreffende deel van de ruimte doorkruist zichtbaar zouden verstoren. Daarom heb ik mijn astronomische vrienden voorgesteld dat ze uitkijken naar sterren die op heldere nachten gaan trillen — en speciaal met telescopen in satellieten — en dat ze sterrenopnamen met korte belichtingstijd doorsnuffelen naar aanwijzingen van hetzelfde — sterren die even uitgaan, of vreemd draaien.’