‘Ik begrijp hoe u zich voelt,’ zei de Patrouille-agent. ‘Vreemd, dat zoveel mensen een strijd moeten voeren die door zo weinigen begeerd wordt.’
‘O, maar in dit geval is het noodzakelijk. Carthagalann beroofde ons van Egypte dat ons rechtmatig toebehoort.’ Het klonk als een jammerklacht. ‘Italia irredenta,’ mompelde Everard. ‘Hè?’
‘Niets bijzonders. Dus uw volk, de Kimbren, heeft een bondgenootschap gesloten met Littorn en nu hoopt u in Europa en Afrika uw slag te kunnen slaan terwijl de grootmachten elkaar in het oosten bestrijden.’
‘Beslist niet!’ zei Boierik verontwaardigd. ‘Wij strijden uitsluitend voor de vervulling van onze gerechtvaardigde en historische eisen. Luister, de koning zelf heeft gezegd dat…’ enzovoort enzovoort.
Everard zette zich schrap tegen de slingeringen van het dek. ‘Het komt me voor dat u ons tovenaars nogal hard behandelt,’ merkte hij op. ‘Pas maar op dat we op de duur niet echt kwaad op u worden.’
‘Er zijn maatregelen genomen om ons tegen toverspreuken en bezweringen te beschermen.’
‘Wel…’
‘Ik had liever dat u ons uit vrije wil zou helpen. Als u een paar uur de tijd heeft, zal ik graag aantonen dat wij voor een rechtvaardige zaak strijden.’
Everard schudde het hoofd, verwijderde zich en bleef bij Deirdre staan. In de dichte schemering was haar gezicht niet meer dan een vage vlek. Hij hoorde een ondertoon van wanhopige woede in haar stem toen ze zei: ‘Ik hoop dat je ze verteld hebt dat ze met hun plannetjes naar de duivel kunnen lopen, Manslach.’
‘Nee,’ zei Everard ernstig. ‘We zullen hen helpen.’
Ze bleef als aan de grond genageld staan.
‘Wat zei je, Manse?’ vroeg Van Sarawak.
Everard vertelde het hem.
‘Nee!’ zei de Venusiaan.
‘Ja!’ zei Everard.
‘Bij God, nee! Ik zal…’
Everard greep hem bij de arm en zei koud: ‘Hou je kalm. Ik weet heus wel wat ik doe. We kunnen in deze wereld geen partij kiezen. We zijn tegen iedereen en het is maar beter dat je je dat goed voor ogen houdt. Het enige dat we kunnen doen is het spelletje voor een korte tijd meespelen. Maar vertel dat niet aan Deirdre.’
Van Sarawak dacht enige tijd met gebogen hoofd na. ‘Goed,’ zei hij somber.
7
De Littornse basis bevond zich op de zuidkust van Nantucket, vlakbij een vissersdorp waar het door een muur van gescheiden was. Het ambassadegebouw was in de bouwstijl van het moederland opgetrokken: langgerekte houten huizen met daken als gekromde katteruggen, een grote hal en bijgebouwen die om een geplaveide binnenplaats lagen. Toen zij bij de particuliere aanlegsteiger arriveerden, brak Everard zijn nachtrust af en genoot een ontbijt aan dek, onder de bedroefde ogen van Deirdre die ook aan dek was. Een wat grotere barkas was al eerder gearriveerd en het wemelde er van de krijgshaftig uitziende mannen. Opgewonden zei Arkonsky in het Afallonisch: ‘Ik zie dat het magisch voertuig is aangekomen. We kunnen meteen aan het werk gaan.’ Toen Boierik dat voor hem vertaald had, voelde Everard zijn hart kloppen.
De gasten, zoals de Kimbriër hen hardnekkig bleef noemen, werden naar een enorme kamer gebracht waar Arkonsky voor een afgodsbeeld met vier gezichten neerknielde. Het was het beeld van Svantevit; het soort beeld dat de Denen in die andere wereld tot brandhout hadden gehakt. In de haard brandde een vuur om de herfstkilte te verdrijven en langs de muren stonden rondom bewakers. Everard had alleen maar oog voor de machine die glanzend midden in het vertrek stond.
‘Ik hoor dat er in Catauvellaunan hard gevochten is om het bezit van dat voorwerp,’ merkte Boierik op. ‘Er zijn veel gesneuvelden maar onze groep zag kans er vandoor te gaan zonder gevolgd te worden.’ Behoedzaam raakte hij een schakelaar aan. ‘En is het waar dat dit voertuig overal waar zijn berijder dat wenst, uit het niets kan opduiken?’
‘Ja,’ zei Everard.
Deirdre zond hem zo’n toornige blik toe, als Everard zelden tevoren gezien had. Hooghartig bleef zij op een afstand van hem en van Van Sarawak.
Arkonsky zei iets tegen haar dat hij haar wilde laten vertalen. Ze spuwde voor zijn voeten op de grond. Boierik zuchtte en zei tegen Everard: ‘Wij willen een demonstratie van het toestel. U en ik zullen er samen mee op weg gaan. Ik waarschuw u dat ik een revolver in uw rug gereed zal houden. U vertelt me voortdurend van te voren wat u van plan bent en wanneer er iets onverwachts gebeurt, schiet ik. Uw vrienden blijven hier achter als gijzelaar en zullen op het eerste teken van onraad worden neergeschoten. Maar ik ben er zeker van,’ voegde hij eraan toe, ‘dat we het wel met elkaar zullen kunnen vinden.’
Everard knikte. Alles in hem was gespannen; zijn handpalmen voelden vochtig en koud aan. ‘Eerst moet ik een toverformule uitspreken,’ zei hij.
Zijn ogen schoten heen en weer. Met één blik prentte hij zich de stand van de meters die zijn positie en de tijd aangaven, in. Een volgende blik leerde hem waar Van Sarawak, onder bedreiging van Arkonsky’s pistool en de geweren van de bewakers, op een bank zat. Deirdre was ook gaan zitten, strak rechtop en zo ver mogelijk bij hem vandaan. Everard schatte zo nauwkeurig mogelijk de afstand van de bank tot de machine, daarna hief hij zijn armen omhoog en zong in het Universeeclass="underline"
‘Van, ik ga proberen om je hier vandaan te halen. Blijf nauwkeurig, herhaal, nauwkeurig waar je nu bent. Ik zal je in de vlucht oppikken. Als alles goed gaat, gebeurt dat een minuut nadat ik met onze harige vriend ben verdwenen.’ De Venusiaan bleef met een onbewogen gezicht zitten maar op zijn voorhoofd vertoonden zich kleine zweetdruppeltjes. ‘In orde,’ zei Everard in zijn gebroken Kimbrisch. ‘Boierik, klim in het achterste zadel, dan zullen we dit magische paard zijn kunsten eens laten vertonen.’
De blonde man knikte en gehoorzaamde. Toen Everard voorop ging zitten, voelde hij hoe de loop van het vuurwapen met trillende vingers in zijn rug werd geduwd. ‘Zeg tegen Arkonsky dat we over een half uur terug komen,’ zei hij. De tijdseenheden die hier gebruikt werden, waren ongeveer gelijk aan die van zijn eigen wereld, daar beiden van de Babyloniërs stamden. Toen dat gebeurd was, zei Everard: ‘We zullen nu eerst in de lucht boven de oceaan opduiken en daar blijven zweven.’
‘M… m… mooi,’ zei Boierik. Het klonk niet erg overtuigend. Everard stelde de knoppen in op een afstand van twintig kilometer in oostelijke richting en een hoogte van driehonderd meter en legde de hoofdschakelaar om. Ze zaten schrijlings als heksen op een bezemsteel en keken neer op de groen-grijze oneindigheid en op de vage streep van het land in de verte. Een harde wind trachtte hen uit het zadel te werpen. Everard greep zich stevig met zijn knieën vast. Hij hoorde Boierik vloeken en glimlachte gespannen. ‘En,’ vroeg hij, ‘hoe bevalt het?’
‘Tja… het is fantastisch.’ Nu hij eraan begon te wennen, nam het enthousiasme van de Kimbriër zienderogen toe. ‘Een ballon is niets hierbij vergeleken. Met deze machines kunnen we over vijandelijke steden vliegen en er vuur op werpen.’
Op de een of andere manier vond Everard het hierna niet meer zo erg zijn plan uit te voeren.
‘Nu zullen we in rechte lijn vliegen,’ kondigde hij aan, waarna hij de machine in snelle vaart door het luchtruim stuurde. Boierik liet een triomfantelijke kreet horen. ‘En nu springen we in één moment naar uw land.’