Vader en zoon waren verreweg de beste legeraanvoerders die Rome ooit gekend heeft. Maar Deirdre had nooit van hen gehoord.’
‘Dus…’ Van Sarawak staarde over de zee naar het oosten waar de Galliërs, de Kimbren en de Parthen hun spoor trokken door de vernietigde klassieke wereld. ‘Wat is er in deze tijdlijn dan met hen gebeurd?’
‘Mijn eigen geheugen zegt me dat de beide Scipio’s de slag bij de Ticino meemaakten en er bijna gedood werden. Tijdens de terugtocht die naar ik aanneem wel meer op een panische vlucht zal hebben geleken, redde de zoon zijn vader het leven. Ik durf erom te wedden dat de Scipio’s in deze wereld, daarginds sneuvelden.’
‘Iemand moet hen naar de andere wereld geholpen hebben,’ zei Van Sarawak. Er kwam een dreigende klank in zijn stem. ‘De een of andere tijdreiziger. Dat kan niet anders.’
‘Het is in ieder geval wel waarschijnlijk. We zullen zien.’ Everard keek van Deirdre’s sluimerend gelaat weg. ‘We zullen zien.’
8
Een half uur nadat ze het voor hun tocht naar New York verlaten hadden, arriveerden de Patrouille-agenten in het jachthuis in het Pleistoceen waar ze het meisje achterlieten onder de hoede van een vriendelijke, Grieks sprekende matrone. Daarna riepen ze hun collega’s bijeen. Er werden in alle richtingen boodschappen door de tijdruimte verzonden. Alle bureau’s voor 218 v. C. waren nog aanwezig. Het verst gelegen was dat van Alexandrië. Alles bij elkaar waren er nog zo’n 200 agenten. Schriftelijk contact met de toekomst bleek onmogelijk en enkele korte tochtjes naar de toekomst verschaften de laatste zekerheid. In de Academie, ver in het verleden in het Oligoceen, werd een conferentie belegd. Agenten in bijzondere dienst hadden een hogere rang dan die in algemene dienst maar onder de eersten waren er niet met een hogere rang dan de anderen. Everard zag zich op grond van zijn ervaringen tot voorzitter van een commissie van hoge officieren benoemd.
Het was geen gemakkelijk baantje. Deze mannen en vrouwen hadden de eeuwen doorkruist en de wapens der goden gehanteerd. Desondanks waren het gewone mensen met alle ingewortelde karakterfouten van hun ras. Iedereen was het er mee eens dat men de aangerichte schade moest herstellen. Maar men vreesde voor het voortbestaan van die agenten die net als Everard, de toekomst ingereisd waren voor men hen had kunnen waarschuwen. Als ze op het moment dat de geschiedenis opnieuw veranderd werd nog niet terug zouden zijn, zou men hen nooit weer terugzien. Everard zond enkele reddingsploegen uit maar twijfelde aan hun succes. Hij gaf ze de ernstige waarschuwing, binnen een dag plaatselijke tijd, terug te keren. Anders zouden ze zelf de gevolgen moeten dragen. Een afgevaardigde uit het tijdperk van de wetenschappelijke Renaissance bracht een ander probleem naar voren. De overlevenden hadden ongetwijfeld de plicht, de geschiedenis weer in het ‘oorspronkelijke’ spoor te brengen. Maar zij hadden ook verplichtingen ten opzichte van de wetenschap. Hier deed zich de unieke kans voor om een geheel andere fase van de ontwikkeling der mensheid te bestuderen. Eerst zou men gedurende enkele jaren antropologische onderzoekingen moeten doen voordat… Met veel moeite wist Everard hem het zwijgen op te leggen. Er waren niet genoeg Patrouille-leden over om het risico te nemen. Er werden studiegroepen gevormd om te onderzoeken op welk moment en onder welke omstandigheden de verandering was ingetreden. Er werd eindeloos gekrakeeld over de te volgen methoden. Everard staarde woedend uit het venster de voormenselijke nacht in en vroeg zich af of de sabel-tandtijgers hun zaken per slot van rekening toch niet beter regelden dan hun aapachtige opvolgers. Toen hij ten slotte de verschillende groepen had weggewerkt, scharrelde hij een goede fles op en bedronk zich samen met Van Sarawak.
Op de bijeenkomst van de volgende dag nam de bestuurscommissie de verslagen van de mannen die gezamenlijk een flink aantal jaren in de toekomst bezocht hadden, in ontvangst. Ze hadden een twaalftal Patrouille-agenten die op min of meer smadelijke wijze in moeilijkheden waren geraakt, ontzet. Twintig anderen moesten eenvoudig worden afgeschreven. Het verslag van de inlichtingengroep was belangwekkender. Het scheen dat twee Zwitserse huurlingen zich in de Alpen bij het leger van Hannibal hadden gevoegd en erin geslaagd waren zijn vertrouwen te winnen. Na de oorlog waren ze in Carthago tot hoge posten opgeklommen. Onder de namen Phrontes en Himilco hadden ze praktisch alle macht in handen gehad, de moord op Hannibal op touw gezet en alle records op het gebied van een lu-xueuse levenswijze geslagen. Een van de patrouille-leden had hun woningen en de mannen zelf, gezien. ‘Er waren serie’s verbeteringen aangebracht die voor de klassieke geschiedenis ongehoord waren. De kerels leken me afkomstig te zijn uit het tweehonderdvijfde millennium.’ Everard knikte. Dat was een tijdperk van banditisme dat de Patrouille al heel wat moeite bezorgd had. ‘Ik denk dat we het probleem opgelost hebben,’ zei hij. ‘Het doet er wei nig toe of ze voor de slag bij de Ticino al in het leger van Hannibal waren. Het zou verduiveld moeilijk zijn hen in de Alpen te arresteren zonder daarbij zo’n herrie te veroorzaken dat dat alleen al de geschiedenis zou wijzigen. ‘Waar het om gaat, is dat ze de Scipio’s waarschijnlijk uit de weg geruimd hebben en op dat moment zullen wij moeten toeslaan.’ Een negentiende-eeuwse Brit, een bekwaam agent, die in zijn optreden iets weg had van kolonel Blimp, ontrolde een kaart en begon een verhandeling af te steken over zijn luchtwaarnemingen van het gevecht. Hij had een infrarood-telescoop gebruikt om door het lage wolkendek te kunnen kijken. ‘En hier stonden de Romeinen…’
‘Weet ik,’ zei Everard. ‘Die dunne rode lijn. Het kritieke moment komt wanneer zij op de vlucht slaan. In de daarmee gepaard gaande verwarring kunnen wij onze kans grijpen. Goed, wij zullen het slagveld onopvallend omsingelen maar ik geloof niet dat we het ons kunnen veroorloven om met meer dan twee agenten tegelijk op het toneel van de strijd te verschijnen. De jongens zullen op hun hoede zijn en mogelijke tegenmaatregelen verwachten, zie je. Het bureau in Alexandrië kan Van en mij van kleding voorzien.’
‘Hoor eens,’ riep de Engelsman uit, ‘ik dacht dat ik het voorrecht zou hebben…’
‘Nee, het spijt me.’ Everard produceerde een scheef glimlachje. ‘Overigens is er van voorrecht geen sprake. Je riskeert alleen maar je nek om een wereld bewoond met mensen zoals wijzelf, in het niet te laten verdwijnen.’
‘Wel verdraaid…’
Everard stond op. ‘Ik moet nu gaan,’ zei hij effen. ‘Ik weet niet waarom maar ik moet gaan.’ Van Sarawak knikte.
Ze lieten hun machine achter tussen een groepje bomen en begonnen het veld over te steken.
Achter de horizon en hoog in de lucht wachtten ongeveer honderd Patrouille-agenten maar hier, tussen speren en pijlen vormde die wetenschap maar een schrale troost. Een koude gierende wind joeg laaghangende wolken voor zich uit en er vielen een paar regendruppels. Het zonnige Italië beleefde de late herfst.
Zwaar drukte het harnas op Everards schouders terwijl hij door de met bloed doordrenkte modder liep. Hij droeg een helm en scheenplaten, een Romeins schild hing aan zijn linkerarm en om zijn gordel hing een zwaard. Met zijn rechterhand omknelde hij een stralingswapen. Van Sarawak op dezelfde wijze uitgerust, draafde achter hem aan terwijl zijn ogen onder de door de wind verwaaide officierspluim snel heen en weer schoten.
Trompetgeschal en tromgeroffel weerklonk. Het klonk hoorbaar uit boven de kreten der soldaten, het gestamp van voeten, de hinnikende paarden zonder ruiters en de snorrende pijlen. Slechts enkele kapiteins en hoplieden zaten nog te paard. Zoals voor de uitvinding van de stijgbeugel vaak gebeurde, was, wat als een cavalerie gevecht begonnen was, geheel en al overgegaan in een strijd te voet nadat de lan-ciers van hun rijdieren gevallen waren. De Carthagers drongen op en hakten met het scherpe staal op de terugdeinzende Romeinse Unies in. Hier en daar vielen de strijders in kleine groepjes van vloekende en naar vreemdelingen slaande mannen uiteen.