Выбрать главу

‘Verbaast me nauwelijks,’ zei Everard. ‘Wat zou jij doen met een paar vreemdelingen die volkomen onbekende wapens gebruiken en zomaar uit het niets opduiken?’ Van Sarawak keerde hem een gezicht toe, dat een ongewoon grimmige uitdrukking vertoonde. ‘Denk jij hetzelfde als ik?’ vroeg hij.

‘Hoogstwaarschijnlijk.’

De Venusiaan trok zenuwachtig met zijn lippen en zei met afgrijzen in zijn stem: ‘We zijn in een andere lijn van historische ontwikkeling terecht gekomen. Iemand is er in geslaagd de geschiedenis te veranderen.’ Everard knikte.

Zij maakten een onplezierig nachtje door. Het zou een zegen geweest zijn wanneer ze hadden kunnen slapen maar uit de andere cellen kwam teveel lawaai. Het scheen dat de discipline maar matig was. Bovendien waren er wandluizen. Nadat ze lusteloos hun ontbijt verorberd hadden, mochten Everard en Van Sarawak zich weer gaan wassen en scheren met een soort veiligheids-scheermessen die weinig verschilden van hun eigen messen. Daarna werden ze door een groep van tien bewakers naar een kantoortje gebracht, waar de bewakers zich met de rug tegen de muur, opstelden.

Zij gingen tegenover een bureau zitten, en wachtten. Het meubilair maakte, evenals alles hier, doordat het hun gedeeltelijk vertrouwd en gedeeltelijk vreemd voorkwam, een onplezierige indruk. Het duurde even voor de belangrijke jongens kwamen opdagen. Er waren er twee: een blonde, blozende man die een kuras en een tuniek droeg en die waarschijnlijk commissaris van politie was en een magere knaap met een hard gezicht, kennelijk een halfbloed, met grijs haar en zwarte snor en gekleed in een blauwe tuniek en op zijn hoofd een Schotse baret. Links op zijn borstschild droeg hij een gouden stierekop die een teken van zijn waardigheid scheen te zijn. Hij zou een zekere roofvogelachtige waardigheid hebben bezeten, wanneer die niet weer teniet gedaan werd door de aanblik van de magere, behaarde benen, die onder zijn kilt zichtbaar waren. Hij werd gevolgd door twee jongere mannen die op dezelfde wijze gekleed en gewapend waren. Nadat hij was gaan zitten, namen ze hun plaatsen achter hem in.

Everard boog zich opzij, en fluisterde: Tk durf te wedden dat het een militair is. Ze schijnen ons belangrijk te vinden.’

Van Sarawak knikte lusteloos.

De commissaris die duidelijk van zijn belangrijkheid overtuigd was, schraapte zijn keel en zei iets tegen… de generaal? Deze gaf een ongeduldig antwoord en richtte zich tot de gevangenen. Hij had een blafferige manier van praten waarbij hij de woorden helder uitsprak, wat Everard in de gelegenheid stelde zich een beeld te vormen van de gebruikte fonemen maar verder geen al te geruststellende indruk op hem maakte.

Op de een of andere manier zouden ze een manier moeten vinden om met elkaar te kunnen praten. Everard wees naar zichzelf. ‘Manse Everard,’ zei hij. Van Sarawak volgde zijn voorbeeld en introduceerde zichzelf op dezelfde wijze. De generaal sprong op en begon een verward gesprek met de commissaris. Zich weer omdraaiend, snauwde hij, ‘Yrn Cimberland?’

‘Mij spreken dat Engels niet,’ zei Everard. ‘Ghotland? Svea? Nairon Teutonach?’

‘Die namen — als het namen zijn — klinken Duits, vind je niet?’ mompelde Van Sarawak.

‘Denk er aan dat onze namen ook zo klinken,’ antwoordde Everard gespannen. ‘Misschien denken ze dat wij Germanen zijn.’ Tegen de generaal zei hij: ‘Sprechen Sie Deutsch?’ Hij staarde in een gezicht dat hem niet-begrijpend aankeek. ‘Taler ni svensk? Nederlands? Dönsk tunga? Parlez-vous français? Verdraaid, habla usted español?’ De commissaris schraapte zijn keel weer en wees op zichzelf. ‘Cadwaller Mac Barca,’ zei hij. ‘De generaal heiss Cynyth ap Ceorn.’ Tenminste, zo interpreteerde Everards Angelsaksische geest de klanken die zijn oren opvingen. ‘In ieder geval Keltisch,’ zei hij. In zijn oksels voelde hij transpiratie prikkelen. ‘Maar om helemaal zeker te zijn…’ Hij wees enkele andere mannen aan en werd beloond met namen als Hamilcar ap Angus, Asshur yr Cathlann en Finn O’Carthia. ‘Nee… er zijn ook Semitische invloeden. Dat klopt dan met hun schrift.’

Van Sarawak bevochtigde zijn lippen. ‘Probeer het eens met klassieke talen,’ drong hij met een schorre stem aan. ‘Misschien kunnen we er achter komen vanaf welk punt deze historie zich anders is gaan ontwikkelen.’

‘Loquerisne latine?’ Dat lokte alleen maar een nietszeggende blik uit. ‘Ἑλλευιζεισ?’

Generaal Ap Ceorn schrok, draaide zijn snor op en kneep zijn ogen samen. ‘Hellenach?’ vroeg hij. ‘Yrn Parthia?’

Everard schudde het hoofd. ‘Zij hebben tenminste wel eens van de Grieken gehoord,’ zei hij langzaam. Hij probeerde nog enkele woorden maar niemand kende de taal. Ap Ceorn gromde iets tegen een van zijn mannen die een buiging maakte en naar buiten ging. Het bleef lange tijd stil.

Everard ontdekte dat zijn vrees voor zijn persoonlijk welzijn minder werd. Zeker, hij bevond zich in een gevaarlijke situatie en misschien had hij niet lang meer te leven maar wat er met hemzelf gebeurde was absoluut onbelangrijk vergeleken met wat er met de gehele wereld gebeurd was. Hemelse goden! Met wat er met het heelal gebeurd was! Hij kon het zich niet voorstellen. In gedachten zag hij het land dat hij kende duidelijk voor zich: uitgestrekte laagvlakten, hoge bergen en trotse steden. Hij zag het ernstige gelaat van zijn vader. Toch herinnerde hij zich hoe hij als klein kind opgetild werd naar de hemel terwijl zijn vader, beneden hem, lachte. En zijn moeder… ze hadden het samen goed gehad in het leven, die twee.

Op de universiteit had hij een meisje gekend. Geen enkele man had ooit met een liever meisje in de regen mogen wandelen. Dan was er Bernie Aaronson met wie hij nachten lang samen bier gedronken had, gerookt en gepraat. En Phil Brackney die hem in Frankrijk uit de modder plukte terwijl machinegeweerkogels het doorploegde land geselden. En Charlie en Mary Whitcomb, bij wie hij van een uitgebreide Engelse thee had genoten terwijl een laag kolenvuur-tje een warme gloed verspreidde. Keith en Cynthia Denison in hun chroomstalen arendsnest, hoog boven New York en John Sandoval tussen de scherpe rotsen van Arizona. Hij dacht aan een hond die hij eens had gehad, en aan de sobere verzen van Dante, de weergalmende klanken van Shakespeare, de pracht van de kloosterkerk van York en aan de Golden-Gate-brug. O God, een heel mensenleven en de levens van wie weet hoeveel miljarden zwoegende, lijdende, — lachende menselijke wezens die weer tot stof zouden vergaan om voor hun kinderen plaats te maken… Dat alles had nooit bestaan. Hij schudde het hoofd, verbijsterd van verdriet en niet in staat te begrijpen wat er gebeurd was. De soldaat kwam terug met een landkaart die hij op het bureau uitspreidde. Ap Ceorn maakte een bevelend gebaar en Everard en Van Sarawak bogen zich over de kaart. Ja, het was een Mercator-projectie van de aarde. Zij konden dankzij hun eidetisch geheugen zien dat het een tamelijk onnauwkeurige weergave was. De bekende werelddelen en eilanden waren er in heldere kleuren aangegeven maar de staten zagen er anders uit. ‘Kun jij die namen lezen, Van?’

‘Uitgaande van het Hebreeuwse alfabet, kan ik er wel een beetje naar raden,’ zei de Venusiaan. Hij las de woorden hardop. Ap Ceorn gromde en verbeterde hem. Noord-Amerika vanaf de noordpunt tot Columbia, heette Ynys yr Afallon en vormde kennelijk één land, dat in staten was verdeeld. Zuid-Amerika bestond uit een uitgestrekt rijk: Huy Brasea en enkele kleinere landen met Indiaans klinkende namen. Australië, Indonesië, Borneo, Birma, het oostelijk deel van India en een groot gedeelte van de Stille Zuidzee behoorden bij Hinduraj. Afghanistan en de rest van India vormden de Punjaab. Han omvatte China, Korea, Japan en het oostelijk deel van Siberië. Littorn bestond uit de rest van Rusland en reikte tot ver in Europa. De Britse eilanden waren in het bezit van de Britten. Frankrijk met Nederland en België waren Frankisch en het Iberisch schiereiland was Keltisch. Centraal Europa en de Balkanlanden bestonden uit vele kleinere landen waarvan sommige namen hadden die aan de Hunnen herinnerden. Zwitserland en Oostenrijk vormden samen Helvetië. Italië heette Kimber-land, Scandinavië was overdwars in tweeën gedeeld, met Zweden in het Noorden en Gotland in het Zuiden. Noord Afrika maakte de indruk een statenbond te zijn die Cartha-galann heette en zich uitstrekte van Senegal tot Suez, en dan verder tot bijna aan de equator. Het zuidelijke deel van het werelddeel werd door enkele kleinere rijken ingenomen waarvan de meeste echt Afrikaanse namen droegen. Arabië en Parthië bezaten het nabije Oosten. Van Sarawak keek op en had tranen in de ogen. Ap Ceorn snauwde een vraag en wees gebiedend met zijn vinger. Hij wilde weten waar ze vandaan kwamen. Everard haalde de schouders op en wees omhoog. De waarheid was het enige dat hij niet kon onthullen. Van Sarawak en hij hadden afgesproken te zeggen dat ze van een andere planeet afkomstig waren. Ze konden dat des te beter beweren omdat deze wereld nauwelijks een ruimtevaart ontwikkeld kon hebben.