‘Wat?’
‘Ja, van een planeet (nee, dat betekent ‘zwerver’)… een hemellichaam dat om Sirius draait. Dat is de naam die wij aan een van de sterren geven.’
‘Maar wat bedoelt u? Een wereld die om een ster draait? Ik begrijp u niet.’
‘Weet u dat niet? Een ster is een zon net als…’ Deirdre deinsde terug en maakte met haar vinger een teken. ‘De grote Baal moge ons bijstaan,’ fluisterde ze. ‘Of u bent gek of… De sterren zijn vastgemaakt aan een kristallen bol.’
‘O, nee!’ smeekte Everard in gedachten. ‘En hoe staat het dan met de zwervende sterren die u kunt zien?’ vroeg hij langzaam, ‘Mars en Venus en…’
‘Die namen ken ik niet. Als u Moloch, Ashtoreth en de rest bedoelt, dat zijn natuurlijk werelden net als de onze en evenals onze wereld behoren zij bij de zon. De een huisvest de zielen van de doden, een andere dient de tovenaars tot woning, weer een andere…’
‘Dat ze dat allemaal geloven in het tijdperk van de stoommachine,’ dacht Everard. Hij glimlachte onzeker. ‘Als u me niet gelooft, waar denkt u dan dat ik vandaan kom?’ Deirdre keek hem met grote ogen aan. ‘Ik geloof dat jullie tovenaars zijn,’ zei ze.
Daar had hij niet van terug. Everard stelde nog een paar onbelangrijke vragen maar kwam weinig meer aan de weet dan dat deze stad Catuvellaunan heette en een centrum van handel en industrie was. Deirdre schatte het aantal inwoners op twee miljoen en dat van geheel Afallon op vijftig miljoen maar was daar ook niet zeker van. Er werden hier geen volkstellingen gehouden.
Het lot van de Patrouille-leden was net zo onzeker. Het leger had hun tijdmachine en andere bezittingen in beslag genomen maar niemand durfde eraan te knoeien en er werden heftige discussies gevoerd over het lot van de eigenaars. Everard kreeg de indruk dat alle regeringsbesluiten, met inbegrip van die over het leger, niet dan na veel gekrakeel genomen werden. Een ongeorganiseerde statenbond dan Afallon dat uit voormalige zelfstandige rijken was opgebouwd — kolonies der Britten en Indianen die de Europese beschaving hadden overgenomen — en angstvallig over hun rechten waakten, was niet denkbaar. Het oude keizerrijk der Maya’s dat in een oorlog met Texas vernietigd en daarna geannexeerd was, was haar oude glorie nog niet vergeten en had enkele zeer opgeblazen afgevaardigden naar de bondsraad gestuurd.
De Maya’s wilden, misschien omdat ze zich met de indianen verwant voelden, een verbond met Huy Braseal sluiten. De staten aan de westkust die bevreesd waren voor Hinduraj keken het Zuidoost-Aziatische rijk naar de ogen. Het middenwesten was vanzelfsprekend, isolationalistisch gezind. De oostelijke staten zagen in iedere oplossing wel iets maar waren geneigd zich door de Britten te laten leiden. Toen hij begreep dat er ook nog slavernij voorkwam, hoewel niet op grond van rassenonderscheid, vroeg Everard zich enige tijd verbijsterd af, of degenen die de veranderingen in de historie hadden aangebracht soms fanatici uit de zuidelijke staten van de Verenigde Staten waren geweest. Maar genoeg daarover! Voorlopig had hij al zijn aandacht nodig om zijn eigen nek en die van Van Sarawak, te redden. ‘Wij komen van Sirius,’ zei hij hooghartig. ‘Uw opvattingen over de sterren zijn ernaast. We kwamen als vreedzame ontdekkingsreizigers hierheen en als ons iets mocht overkomen, zullen onze rasgenoten ons wreken.’
Deirdre keek zo ongelukkig, dat hij zijn geweten voelde spreken. ‘Ze zullen de kinderen toch wel ontzien?’ smeekte ze. ‘De kinderen konden er niets aan doen.’ Everard kon zich voorstellen hoe zij in gedachten zag hoe kleine, huilende gevangenen naar de slavenmarkten in de wereld der tovenaars werden geleid.
‘Als wij worden vrijgelaten en onze bezittingen terugkrijgen, hoeft er helemaal niets ernstigs te gebeuren,’ zei hij. ‘Ik zal er met mijn oom over spreken,’ beloofde zij, ‘maar zelfs indien ik hem kan overhalen, moet u nog bedenken dat hij in de raad maar over één stem beschikt. Toen het tot de mannen doordrong wat zij met uw wapens konden doen, verloren zij al hun bezinning.’
Ze stond op. Everard omvatte haar handen, die warm en zacht in de zijne rustten, en glimlachte moeizaam. ‘Sterkte, meid,’ zei hij in het Engels. Ze huiverde, rukte zich los en maakte weer een bezweringsteken.
‘En?’ vroeg Van Sarawak toen ze weer alleen waren, ‘wat ben je aan de weet gekomen?’ Nadat hij alles gehoord had, streek hij zich over de kin en mompelde: ‘Wat een prachtige verzameling gekken. Ik kan me slechtere werelden voorstellen, dan deze.’
‘En betere,’ zei Everard ruw. ‘Ze hebben wel geen atoombommen maar ik durf te wedden dat ze evenmin penicilline hebben. En het is niet de bedoeling dat wij de godheid gaan uithangen.’
‘Nee, nee, dat denk ik ook niet.’ De Venusiaan zuchtte.
4
Ze waren die dag verder erg rusteloos. Het was al nacht toen er in de gang lantaarnlichtjes opglansden en een soldaat de deur ontsloot. De gevangenen werden zwijgend naar een achteruitgang geleid waar twee auto’s op hen stonden te wachten. Men duwde hen in een ervan waarna de hele troep wegreed.
Er was geen straatverlichting in Catuvellaunan en er was maar weinig verkeer. Op de een of andere manier maakte de uitgestrekte stad daardoor in het duister een onwerkelijke indruk. Everard wijdde zijn aandacht aan de constructie van zijn voertuig. Zoals hij al gedacht had, werd het door stoomkracht aangedreven met poederkool als brandstof. Het had rubber banden om de wielen, vloeiende lijnen, een scherpe neus en een slangekop als versiering voorop. De besturing was gemakkelijk en het geheel was solide gebouwd maar het ontwerp was niet al te best. Kennelijk had men in deze wereld langzamerhand een techniek ontwikkeld die voornamelijk met wat ruwe vuistregels werkte. Er was echter geen systematische wetenschap die de moeite waard was. Ze kwamen over een plompe, ijzeren brug die naar Long Is-land voerde waar ook in deze wereld de wijk der welgestelden lag. Ze reden snel ondanks het matige schijnsel van de olielampen voorop. Tweemaal ontsnapten ze maar nauwelijks aan een ongeluk. Nergens waren verkeerstekens te zien en kennelijk was er geen enkele chauffeur die voorzichtigheid niet als iets verachtelijks beschouwde. Gezag en verkeer… hm. Op de een of andere manier deed het aan Frankrijk denken, met uitzondering van die zeldzame perioden waarin Frankrijk een Hendrik van Navarre of een Charles de Gaulle bezat. En zelfs in Everards eigen tijd, de twintigste eeuw, was de Franse bevolking overwegend Keltisch. Hij was geen aanhanger van opgeblazen theorieën over aangeboren raskenmerken maar vond dat er wel iets van waarheid zat in de gedachte dat zulke oude tradities ten slotte onderbewuste en onuitroeibare eigenschappen werden. Dit was een westerse wereld waarin de Kelten de overhand hadden gekregen en de Germaanse volken naar een paar kleine grensgebieden waren verdreven… Ja, kijk maar eens naar Ierland of bedenk eens hoe de politieke belangen van de verschillende stammen de opstand van Vercingetorix deden mislukken… Maar hoe zat dat dan met Littorn? Wacht even! In zijn eigen middeleeuwen was Litouwen een machtige staat geweest. Het had zich lange tijd de Germanen, Polen en Russen van het lijf gehouden en was zelfs pas in de vijftiende eeuw tot het Christendom overgegaan. Zonder de bedreiging door de Germanen had Litouwen zich gemakkelijk naar het oosten kunnen uitbreiden… Ondanks de aarzelende politiek van de Kelten waren er in deze wereld grotere staten en minder afzonderlijke landjes dan in Everards eigen wereld. Dat wees in de richting van een oudere samenleving. Als je rekende dat zijn eigen Westerse beschaving zo omstreeks 600 n.C. uit het afbrokkelende Romeinse Rijk was voortgekomen, moest daaruit opgemaakt worden dat in deze wereld de Kelten al voor die tijd de macht hadden gegrepen.
Everard begon zich langzamerhand een beeld te vormen van wat er gebeurd was maar hij hield zijn gedachten voorlopig voor zich.
De auto’s hielden stil voor een rijk versierde poort in een stenen muur. De chauffeurs praatten met twee gewapende wachtposten die, zoals dat op de grote landgoederen de gewoonte was, het livrei van het landgoed droegen; om hun hals was een smalle stalen band bevestigd, die erop wees dat zij slaven waren. De poort werd geopend en de auto’s vervolgden hun tocht over een met grint bedekte weg die door grasvelden en bomen omzoomd was. Aan het andere eind, bijna op het strand stond een huis. Men gebaarde Everard en Van Sarawak uit te stappen, waarna men hen naar het huis geleidde.