Ze keek me even indringend aan en schudde toen haar hoofd. ‘Is dat ’t? Is dat alles?’
‘Ik zei ’t al, Debs, ik heb helemaal niets. Ik dacht er alleen maar aan, het kwam nu pas in me op.’
‘Nou,’ zei ze. ‘Als je me de waarheid vertelt…’
‘Natuurlijk doe ik dat,’ protesteerde ik.
‘Dan is dat verdomd weinig,’ zei ze, en ze keek naar de plek waar hoofdinspecteur Matthews met zijn ernstige, mannelijk uitstekende kaken vragen stond te beantwoorden. ‘Wat maar een piezeltje minder is dan de shit die ik heb,’ zei ze.
Ik had nooit eerder begrepen dat verdomd weinig minder was dan shit, maar het is altijd leuk om iets nieuws te leren. En toch droeg zelfs deze schokkende onthulling weinig bij aan het antwoord op de echte vraag hier: waarom had de Zwarte Ruiter dekking gezocht? In mijn werk en mijn hobby heb ik een paar dingen gezien waar de meeste mensen zich niet eens een voorstelling van kunnen maken, tenzij ze een paar van die films hebben gezien die ze op de verkeersschool aan dronken automobilisten laten zien. En bij elke zaak die ik ooit onder ogen had gehad, hoe weerzinwekkend ook, had mijn schimmige metgezel een of ander kernachtig commentaar op de voortgang ervan, al was het maar een gaap.
Maar nu, geconfronteerd met weinig meer sinisters dan twee verbrande lijken en wat amateurkeramiek, kroop de Zwarte Ruiter liever als een bange spin weg en liet me stuurloos achter, wat een heel nieuw gevoel voor me was, en ik ontdekte dat me dat helemaal niet aanstond.
Maar wat moest ik eraan doen? Ik kende niemand met wie ik over de Zwarte Ruiter zou kunnen praten, althans, niet als ik vrij rond wilde blijven lopen, en dat wilde ik heel graag. Voor zover ik wist, waren er buiten mij geen deskundigen op dit gebied. Maar wat wist ik nou echt van mijn vrolijke metgezel? Wist ik inderdaad alles van hem, gewoon omdat ik al zo lang dezelfde ruimte met hem deel? Ik werd zenuwachtig omdat hij zich liever in de kelder verschool, alsof ik ontdekte dat ik zonder onderbroek door mijn kantoor liep. Als het erop aankwam, had ik geen idee wat de Zwarte Ruiter was of waar hij vandaan kwam, en daar had ik ook nog nooit bij stilgestaan.
Om de een of andere reden deed ik dat nu wel.
Er had zich een bescheiden mensenmenigte verzameld naast de gele lintafzetting die de politie had gespannen. Zoveel mensen dat de Waker volkomen onopvallend midden in de groep kon staan.
Hij keek met een kille honger toe, wat niet van zijn gezicht was af te lezen; er was helemaal niets van zijn gezicht af te lezen, het was eerder een masker dat hij voorlopig droeg, een manier om de opgekropte woede binnen in hem op te slaan. Maar de mensen om hem heen leken het toch te voelen, zo nu en dan keken ze zenuwachtig zijn kant op, alsof ze vlakbij een tijger hadden horen grommen.
De Waker genoot ervan dat ze zich niet op hun gemak voelden, genoot ervan zoals ze met verdwaasde angst staarden naar wat hij had gedaan. Dat maakte allemaal deel uit van de vreugde van zijn macht, en het was voor een deel de reden waarom hij zo graag keek.
Maar op dit moment keek hij doelbewust, behoedzaam en weloverwogen, ook nu hij ze als mieren zag rondscharrelen terwijl hij de macht door zich heen voelde stromen en de spanning samentrekken. Wandelend vlees, dacht hij. Nog minder dan schapen en wij zijn de herder.
Terwijl hij met minachting hun pathetische reactie op het door hem veroorzaakte tafereel gadesloeg, voelde hij aan de rand van zijn roofdierzintuigen een andere aanwezigheid kietelen. Hij liet zijn ogen langzaam langs het gele lint gaan…
Daar. Dat was ’m, degene in dat opzichtige Hawaïaanse shirt. Hij was echt bij de politie.
De Waker stak voorzichtig een tentakel naar de ander uit en toen hij hem aanraakte, verstijfde de ander ter plekke en sloot zijn ogen, alsof hij in stilte iets vroeg… ja. Nu begreep hij het. De ander had de subtiele aanraking van de zintuigen gevoeld; hij was machtig, dat was wel duidelijk.
Maar welk doel had hij voor ogen?
Hij zag dat de ander zich oprichtte, om zich heen keek, het toen ogenschijnlijk van zich afschudde en door de afzetting heen liep.
Wij zijn sterker, dacht hij. Sterker dan hen allemaal. En tot hun grote verdriet zullen ze dat gaan ontdekken.
Hij voelde hoe de honger toenam, maar hij moest meer te weten komen en zou wachten tot de tijd rijp was. Wachten en waken.
Voorlopig.
6
Een moordtafereel zonder bloedspetters zou voor mij echt een uitje moeten zijn geweest, maar op de een of andere manier kon ik niet in die opgewekte stemming komen om ervan te genieten. Ik hing er een tijdje rond, liep het afgezette terrein op en af, maar er was niet veel voor me te doen. En Deborah leek met me te zijn uitgepraat, waardoor ik er wat eenzaam en verloren bij stond.
Het was heel vergeeflijk voor een redelijk menselijk wezen om een klein beetje te mokken, maar ik had nooit beweerd dat ik redelijk was en dus bleven er maar heel weinig opties voor me over. Misschien was het maar het beste om verder te leven en na te denken over de vele belangrijke zaken die mijn aandacht opeisten: de kinderen, de cateraar, Parijs, lunch… Als je de waslijst bekeek waar ik me zorgen over moest maken, was het geen wonder dat de Ruiter daar een beetje voor terugschrok.
Ik keek weer naar de twee doorbakken lijken. Ze deden niets onheilspellends. Ze waren nog steeds dood. Maar de Zwarte Ruiter zweeg in alle talen.
Ik wandelde naar de plek waar Deborah met Angel-zonder-iets stond te praten. Ze keken me beiden verwachtingsvol aan, maar ik had geen kant-en-klare kwinkslag paraat, wat helemaal niets voor mij was. Met dank aan mijn wereldberoemde reputatie dat ik altijd opgewekt stoïcijns ben, keek Deborah voordat ik echt zwaarmoedig kon worden over mijn schouder en snoof: ‘Dat werd verdomme tijd.’
Ik volgde haar blik naar een patrouillewagen die net kwam aanrijden en zag dat een helemaal in het wit geklede man uitstapte.
De officiële babalao van de stad Miami was gearriveerd.
Onze schone stad verkeert in een permanente verblindende mist van vriendjespolitiek en corruptie waar Boss Tweed jaloers op zou worden, en elk jaar worden er miljoenen dollars over de balk gesmeten aan denkbeeldige consultingklussen, kostenoverschrijdingen ten behoeve van projecten die nog niet zijn begonnen omdat ze waren toegekend aan iemands schoonmoeder, en aan andere speciale zaken die van groot belang waren voor de burger, zoals luxeauto’s voor mensen die de politiek steunden. Dus is het helemaal niet verbazingwekkend dat de stad het salaris en de voordeeltjes van een Santeria-priester voor zijn rekening neemt.
Verbazingwekkend is wel dat hij werkt voor zijn geld.
Elke ochtend bij zonsopgang arriveert de babalao bij het gerechtsgebouw, waar hij doorgaans een paar kleine dierenoffers aantreft die zijn achtergelaten door mensen die in een belangrijke rechtszaak verwikkeld zijn. Geen enkele inwoner van Miami haalt het in zijn hoofd om die dingen met een vinger aan te raken, maar uiteraard zou het een slechte zaak zijn als er kadavers rond Miami’s grootste gerechtstempel zouden rondslingeren. Dus haalt de babalao de offerandes, slakkenhuizen, veren, kralen, amuletten en afbeeldingen zodanig weg dat de orisha’s, de leidende geesten van Santeria, zich niet beledigd voelen.
Hij werd zo nu en dan ook opgeroepen om bezweringen uit te spreken over andere belangrijke burgerzaken, zoals het zegenen van een nieuw viaduct dat door een goedkope aannemer was gebouwd of om de New York Jets te vervloeken. En deze keer was hij kennelijk door mijn zus Deborah opgeroepen.
De officiële stadsbabalao was een zwarte man van een jaar of vijftig, een meter tachtig lang, met heel lange vingernagels en een aanzienlijke buik. Hij droeg een witte broek, een witte guayabera en sandalen. Hij sjokte vanaf de patrouillewagen die hem had gebracht naar ons toe, met de norse uitdrukking op zijn gezicht van een lage ambtenaar die tijdens belangrijke archiefwerkzaamheden was gestoord. Tijdens het lopen poetste hij met de punt van zijn shirt een bril met zwart hoornen montuur. Hij zette hem op toen hij bij de lijken aankwam en toen hij die zag, bleef hij stokstijf staan.