Hoe meer ik erover nadacht, hoe minder ik er wijs uit kon, maar het verkeer zwermde in zijn vertroostend moordlustige patronen om me heen, en tegen de tijd dat ik bij Rita’s huis was, had ik mezelf er bijna van overtuigd dat er niets was om me zorgen over te maken.
Rita, Cody en Astor waren al thuis toen ik aankwam. Rita werkte veel dichter bij huis dan ik en de kinderen zaten op een naschoolse opvang in de buurt van het park, dus hadden ze allemaal minstens een halfuur gewacht op de kans me uit mijn zwaarbevochten geestelijke rust te treiteren.
‘Het was op het nieuws,’ fluisterde Astor toen ik de deur opendeed, en Cody knikte en zei met zijn zachte, schorre stem: ‘Barbaars.’
‘Wat was op het nieuws?’ zei ik terwijl ik worstelde om zonder ze te vertrappen langs hen het huis in te komen.
‘Je hebt ze verbránd!’ siste Astor naar me en Cody keek me volkomen uitdrukkingsloos aan, waar op een of andere manier afkeuring uitsprak.
‘Wat heb ik? Wie heb ik…’
‘Die twee mensen die bij het college zijn gevonden,’ zei ze. ‘Dát willen we niet leren,’ voegde ze er nadrukkelijk aan toe, en Cody knikte nogmaals.
‘Bij de… bedoel je bij de universiteit? Dat heb ik niet…’
‘Een universiteit is een college,’ zei Astor met de nadrukkelijke zekerheid van een tienjarig meisje. ‘En wij vinden verbranden alleen maar barbaars.’
Het begon me te dagen wat ze op het nieuws hadden gezien… een verslag van de plek waar ik de hele ochtend was geweest om mijn droog geroosterde bloedmonsters van twee verschroeide lijken te verzamelen. En op de een of andere manier, vooral omdat ze wisten dat ik een paar nachten geleden buiten had gespeeld, hadden ze geconcludeerd dat ik mijn tijd daaraan had besteed. Zelfs als de Ruiter zich niet zo merkwaardig had teruggetrokken, was ik het met hen eens dat het volslagen barbaars was, en ik vond het uitermate ergerlijk dat ze dachten dat ik tot zoiets in staat was. ‘Luister,’ zei ik resoluut, ‘dat was niet…’
‘Dexter? Ben jij dat?’ jodelde Rita vanuit de keuken.
‘Ik weet ’t niet zeker,’ riep ik terug. ‘Ik kijk even in mijn portefeuille.’
Rita kwam stralend binnengestoven en voor ik mezelf kon beschermen wikkelde ze zich om me heen, met de duidelijke bedoeling om zo hard te knijpen dat mijn ademhaling stokte. ‘Hoi knapperd,’ zei ze. ‘Hoe was je dag?’
‘Barbaars,’ mompelde Astor.
‘Zonder meer geweldig,’ zei ik terwijl ik naar adem hapte. ‘Genoeg lijken voor iedereen, vandaag. En ik heb ook nog mijn wattenstaafjes kunnen gebruiken.’
Rita trok een gezicht. ‘Jak. Dat… ik weet niet of je zo in het bijzijn van de kinderen moet praten. Stel dat ze nachtmerries krijgen?’
Als ik een volkomen eerlijk mens was geweest, zou ik haar hebben verteld dat het veel waarschijnlijker was dat haar kinderen anderen nachtmerries zouden bezorgen dan ze zelf te krijgen, maar aangezien ik niet door welke behoefte dan ook word gehinderd om de waarheid te vertellen, klopte ik haar op de rug en zei: ‘In tekenfilms horen ze dagelijks heel wat ergere dingen. Zo is het toch, kiddo’s?’
‘Nee,’ zei Cody zachtjes, en ik keek hem verbaasd aan. Hij zei zelden iets en het feit dat hij niet alleen sprak maar me ook tegensprak, was verontrustend. Sterker nog, de hele dag bleek behoorlijk uit het lood te raken, die vanaf de paniekerige vlucht van de Zwarte Ruiter vanochtend was doorgegaan tot aan Vince’ tirade over de catering, en nu dit. Wat was er in naam van alles wat donker en afschrikwekkend was aan de hand? Was mijn aura verstoord? Spanden de manen van Jupiter in Boogschutter tegen me samen?
‘Cody,’ zei ik. En ik hoopte oprecht dat in mijn stem doorklonk dat ik gekwetst was. ‘Hier krijg je toch geen nachtmerries van?’
‘Hij krijgt geen nachtmerries,’ zei Astor, alsof iedereen die niet ernstig geestelijk gestoord was dat zou moeten weten. ‘Hij droomt nooit.’
‘Fijn om te weten,’ zei ik, aangezien ikzelf ook bijna nooit droom, en om een of andere reden leek het belangrijk zo veel mogelijk met Cody gemeen te hebben. Maar Rita wilde er niet van horen.
‘Echt, Astor, doe niet zo gek,’ zei ze. ‘Natuurlijk droomt Cody. Iedereen droomt.’
‘Ik niet,’ hield Cody vol. Nu sprak hij niet alleen ons beiden tegen, maar hij brak bijna zijn eigen record omdat hij zo spraakzaam was. En ik had dan wel geen hart, alleen voor de bloedsomloop dan, toch voelde ik genegenheid voor hem en wilde me aan zijn kant scharen.
‘Bof jij even,’ zei ik. ‘Volhouden, hoor. Dromen worden vreselijk overschat. Ze verstoren een goede nachtrust.’
‘Dexter, echt,’ zei Rita. ‘Volgens mij moeten we dit niet erger maken dan het is.’
‘Natuurlijk wel,’ zei ik, naar Cody knipogend. ‘Hij toont lef, pit en fantasie.’
‘Nietes,’ zei hij, en ik stond werkelijk stomverbaasd bij zo’n woordenstroom.
‘Natuurlijk niet,’ zei ik nu met zachtere stem. ‘Maar we moeten dit soort dingen wel tegen je moeder zeggen, anders wordt ze ongerust.’
‘In hemelsnaam,’ zei Rita. ‘Ik geef het op met jullie. Ga buiten spelen, kinders.’
‘We willen met Dexter spelen,’ pruilde Astor.
‘Ik kom over een paar minuten,’ zei ik.
‘Dat is je geraden,’ zei ze duister. Ze verdwenen door de gang naar de achterdeur, en toen ze weg waren haalde ik diep adem, blij dat die hatelijke en klakkeloze aanvallen op mij voorlopig voorbij waren. Natuurlijk had ik beter moeten weten.
‘Kom eens mee,’ zei Rita en ze leidde me bij de hand naar de bank. ‘Vince heeft daarstraks gebeld,’ zei ze toen we op de kussens zaten.
‘O ja?’ zei ik, en een plotselinge vlaag van gevaar schoot door me heen bij de gedachte aan wat hij misschien tegen Rita had gezegd. ‘Wat zei hij?’
Ze schudde haar hoofd. ‘Hij deed heel geheimzinnig. Hij zei dat ik het hem moest laten weten als we erover hadden gepraat. En toen ik vroeg waar het over ging, wilde hij dat niet zeggen. Hij zei alleen dat jij het wel zou vertellen.’
Ik wist me er maar ternauwernood van te weerhouden om de ondenkbare gespreksblunder te maken door nogmaals ‘o ja?’ te zeggen. Ter verdediging moet ik toegeven dat mijn brein koortsachtig nadacht, niet alleen over het paniekerige besef dat ik een veilig heenkomen moest zien te vinden, maar ook met het idee dat ik voor ik op de vlucht sloeg tijd moest zien te vinden om Vince een bezoekje te brengen met mijn kleine tas vol speeltjes. Maar voordat ik geestelijk het juiste lemmet kon kiezen, ging Rita verder.
‘Echt, Dexter, je mag je wel gelukkig prijzen met zo’n vriend als Vince. Hij neemt zijn taken als getuige heel serieus, en hij heeft een geweldige smaak.’
‘En geweldig duur ook,’ zei ik. En misschien was ik nog altijd herstellende van mijn bijna-flater om bijna weer ‘o ja?’ te willen zeggen, maar zodra ik het eruit had geflapt, wist ik dat ik dat absoluut niet had moeten zeggen. En ja hoor, Rita floepte aan als een kerstboom.
‘Werkelijk?’ zei ze. ‘Nou ja, dat zal ook wel. Ik bedoel, dat gaat vaak samen, toch? Meestal krijg je waar voor je geld.’
‘Ja, maar het is de vraag hoeveel je moet betalen,’ zei ik.
‘Hoeveel waarvoor?’ zei Rita, en daar had je ’t al. Ik zat vast.
‘Nou,’ zei ik, ‘Vince heeft het idiote idee opgevat dat we die cateraar van South Beach moeten inhuren, een peperdure jongen die een hoop evenementen en zo doet.’
Rita sloeg haar handen onder haar kin samen en zag er stralend gelukkig uit. ‘Toch niet Manny Borque!’ riep ze uit. ‘Kent Vince Manny Borque?’