Выбрать главу

Gelukkig werd me de noodzaak bespaard om haar dit alles op diplomatieke wijze te vertellen omdat Cody en Astor stilletjes de kamer binnenkwamen. Zij denderen niet met schietende geweren een kamer in zoals de meeste kinderen van zeven en tien. Zoals ik al zei, waren ze ietwat beschadigd door hun dierbare biologische papa en één gevolg daarvan is dat je ze nooit ziet komen en gaan; ze glijden als het ware de kamer in. Het ene moment zijn ze nergens te bekennen en het volgende staan ze stilletjes naast je te wachten tot je ze opmerkt.

‘We willen verstoppertje spelen,’ zei Astor. Zij deed altijd het woord voor hen tweeën, Cody zei op een dag nooit meer dan vier woorden achter elkaar. Hij was niet dom, verre van dat. Het grootste deel van de tijd praatte hij gewoon liever niet. Nu keek hij me alleen maar aan en knikte.

‘O,’ zei Rita, en ze onderbrak haar overpeinzingen over het land van Rousseau, Candide en Jerry Lewis. ‘Nou, dan kunnen jullie toch…’

‘We willen met Déxter verstoppertje spelen,’ voegde Astor eraan toe en Cody knikte heel luidruchtig.

Rita fronste haar wenkbrauwen. ‘We hadden hier misschien eerder over moeten praten, maar vind je niet dat Cody en Astor, ik bedoel, zouden ze je nu niet iets meer moeten gaan noemen dan alleen Dexter? Ik weet ’t niet, hoor. Het lijkt een beetje…’

‘Wat dacht je van mon papere?’ vroeg ik. ‘Of Monsieur le Comte?’

‘Wat dacht je van ik dacht ’t niet?’ sputterde Astor.

‘Ik denk alleen…’ zei Rita.

‘Dexter is prima,’ zei ik. ‘Ze zijn eraan gewend.’

‘Ik vind het niet erg respectvol,’ zei ze.

Ik keek naar Astor. ‘Laat je moeder horen dat je “Dexter” respectvol kunt uitspreken,’ zei ik tegen haar.

Ze sloeg haar ogen ten hemel. ‘Asjeblíéééft zeg,’ zei ze.

Ik glimlachte naar Rita. ‘Zie je wel. Ze is tien jaar. Ze kan helemaal níéts respectvol uitbrengen.’

‘Ja, nou ja…’ zei Rita.

‘Het is oké. Zij zijn oké,’ zei ik. ‘Maar Parijs…’

‘We gaan naar buiten,’ zei Cody en ik keek hem verbaasd aan. Vier hele woorden… voor hem was dat praktisch een oratie.

‘Goed dan,’ zei Rita. ‘Als je echt denkt…’

‘Ik denk bijna nooit,’ zei ik. ‘Dat zit het mentale proces in de weg.’

‘Dat slaat nergens op,’ zei Astor.

‘Het hoeft nergens op te slaan. Het is de waarheid,’ zei ik.

Cody schudde zijn hoofd. ‘Verstoppertje,’ zei hij. En liever dan in zijn spraakwaterval in te breken, liep ik simpelweg achter hem aan de tuin in.

2

Uiteraard was het leven zelfs met een Rita die haar glorieuze plannen ontvouwde, niet allemaal rozengeur en maneschijn. Er moest ook nog echt gewerkt worden. En omdat Dexter heel gewetensvol is, had ik dat ook steeds gedaan. In de afgelopen twee weken had ik de laatste penseelstreken op een spiksplinternieuw doek aangebracht. De jonge heer die mijn inspiratiebron was, had een fortuin geërfd en dat had hij kennelijk gebruikt voor het soort afschrikwekkende moordzuchtige escapades waardoor ik wenste dat ik ook rijk was. Hij heette Alexander Macauley, maar hij noemde zichzelf ‘Sander’, wat mij ietwat ballerig voorkwam, maar misschien ging het daar juist om. Hij was tenslotte een door de wol geverfde trust-fundhippie, die nooit echt had gewerkt en zich volledig wijdde aan het luchtige amusement van het soort waarvan mijn holle hart zou gaan fladderen, als Sander bij de keus van zijn slachtoffers nu maar een iets betere smaak had getoond.

Het familiekapitaal van de Macauleys kwam van een reusachtige veestapel, eindeloze citrusboomgaarden en van het dumpen van fosfaat in Lake Okeechobee. Sander ging regelmatig naar de arme stadswijken om zijn giften over de stadsdaklozen uit te strooien. En de paar weinige uitverkorenen die hij werkelijk een hart onder de riem wilde steken, nam hij naar verluidt mee naar de familieranch, waar hij ze in dienst nam, zoals ik vernam uit een tranentrekkend en bewonderenswaardig krantenartikel.

Natuurlijk juicht Dexter een gulle geest altijd toe. Maar over het algemeen ben ik er niet zo’n voorstander van omdat het bijna altijd op een waarschuwingssignaal duidt dat er snode en gemene spelletjes achter het Moeder Teresa-masker schuilgaan. Niet dat ik het ooit betwijfel dat er ergens in de krochten van het menselijk hart oprecht een zorgzaam, vriendelijk en gul wezen leeft, vermengd met een stukje naastenliefde. Natuurlijk wel. Ik bedoel, ik weet zeker dat het er ergens moet zijn. Ik heb het alleen nog nooit gezien. En aangezien het mij ontbreekt aan menselijkheid en een echt hart, kan ik niet anders dan uitgaan van mijn eigen ervaring, en daaruit blijkt dat liefdadigheid bij jezelf begint en daar meestal ook eindigt.

Dus wanneer ik een jonge, rijke, knappe en verder normaal ogende jongeman zijn bezittingen zie uitstorten over de ellendige vertrapten der aarde, vind ik het lastig om dat voetstoots als altruïsme op te vatten, hoe schitterend het er ook mag uitzien. Tenslotte ben ik behoorlijk goed in het ophouden van een charmant en onschuldig beeld van mezelf, en wij weten hoe accuraat dat is, toch?

Het was voor mijn consistente wereldbeeld maar goed dat Sander niet anders was, alleen een stuk rijker. En door zijn geërfde geld was hij wat slordig geworden. Want uit de pijnlijk nauwkeurige belastinggegevens die ik heb achterhaald, bleek dat de familieranch onbewoond en leeg was, wat duidelijk betekende dat waar hij zijn dierbare smerige vrienden ook mee naartoe nam, dat in elk geval niet naar een gezond, gelukkig en arbeidzaam leven op het platteland was.

Het was voor mijn doeleinden nog beter dat ze blootsvoets met hun nieuwe vriend Sander meegingen, waarheen dat ook mocht zijn. Want in zijn schitterende Coral Gables-ranch had Sander een ruimte die werd bewaakt door een paar heel uitgekookte en dure sloten, waar ik wel vijf volle minuten over moest doen om ze open te krijgen, waarin hij wat souvenirs had bewaard. Het is dwaas als een monster zo’n risico neemt, en ik kan het weten, want ik doe het zelf ook. Maar mocht op een dag een hardwerkende rechercheur op mijn kleine kistje met aandenkens stuiten, dan treft hij niet meer aan dan een paar glasplaatjes, met op elk daarvan een druppel bloed, en denk maar niet dat je kunt bewijzen dat er ook maar aan een ervan een luchtje zit.

Sander was niet zo slim. Hij had van ieder slachtoffer een schoen bewaard, en rekende op te veel geld en een slot en grendel om zijn geheimen veilig te bewaren.

Nou vraag ik je. Geen wonder dat monsters zo’n slechte reputatie krijgen. Het is gewoon te naïef voor woorden… en schoenen? Werkelijk, schoenen, dat is toch van God los? Ik probeer me tolerant en begripvol jegens andermans zwakheden op te stellen, maar dit ging wat te ver. Wat was er nou in hemelsnaam aantrekkelijk aan een zweterige, met slijmkorsten overdekte, tweeëntwintig jaar oude gymschoen? En ze dan ook nog zo open en bloot achterlaten. Het was bijna beledigend.

Natuurlijk rekende Sander erop dat als hij ooit gepakt zou worden hij de beste advocaten ter wereld kon inhuren, die hem vast en zeker met een taakstraf hadden laten wegkomen; een pietsje ironisch als je bedenkt hoe het allemaal was begonnen. Maar hij had er niet op gerekend dat hij door Dexter in plaats van door de politie in de kraag werd gevat. Zijn zaak zou in de rechtszaal van de Zwarte Ruiter plaatsvinden, zonder advocaten – hoewel ik wel de hoop heb er binnenkort één te vangen – en het vonnis is altijd zonder meer afdoende.

Maar was een schoen echt wel genoeg bewijs? Ik twijfelde niet aan de schuld van Sander. Zelfs als de Zwarte Ruiter niet voortdurend aria’s zong terwijl ik naar de schoenen keek, wist ik heel goed wat het arsenaal betekende: als Sander zijn gang kon blijven gaan, zou hij meer schoenen verzamelen. Ik wist heel zeker dat hij een akelige man was, wilde heel graag een babbeltje met hem maken in het maanlicht en hem eens flink de mantel uitvegen. Maar ik moest er absoluut zeker van zijn – dat was de Wet van Harry.