Aan de buitenkant van de Dinner Key Marina lagen verscheidene eilandjes die bescherming bieden tegen de wind en golfslag, een van de redenen waarom je er zo goed voor anker kunt liggen. Uiteraard gaat dat alleen op voor normale omstandigheden, zoals op de eilanden zelf goed te zien was. Ze lagen bezaaid met kapotte boten en andere zeerommel die daar door de vele recente orkanen waren achtergebleven, en zo nu en dan strijkt er een kraker neer die een hut bouwt van de verspreid liggende bootwrakken.
Wij gingen naar een van de kleinere eilanden. Op het strand lag de helft van een veertigvoets sportvissersboot in een krankzinnige hoek en de naaldbomen verder op het strand hingen vol stukken piepschuim, gescheurde kleren en slierten van plastic afdekmateriaal en vuilniszakken. Verder was het er precies zoals de indianen het hadden achtergelaten, een vredig stuk land vol Australische naaldbomen, condooms en bierblikjes.
Met uitzondering uiteraard van Kurt Wagners lijk, dat hoogstwaarschijnlijk door iemand anders dan de indianen was achtergelaten. Het lag op een kleine open plek midden op het eiland, en net als de anderen was hij in een formele houding neergelegd, met de armen over zijn borst gevouwen en de benen tegen elkaar gedrukt. Het lichaam was onthoofd en naakt, verschroeid door verbranding, precies als de anderen, behalve dat er deze keer iets kleins was toegevoegd. Rond de hals lag een leren koordje met een tinnen medaillon ongeveer ter grootte van een ei. Ik boog me dichter voorover om te kijken: het was een stierenkop.
Opnieuw voelde ik een vreemde steek in de leegte, alsof een deel van me erkende dat dit van belang was, maar niet wist hoe het dat moest vertellen… niet alleen, niet zonder de Ruiter.
Vince Masuoka zat naast het lijk op z’n hurken een sigarettenpeuk te bestuderen en Deborah knielde naast hem. Ik liep een keer om ze heen terwijl ik het tafereel vanuit alle hoeken bekeek: stilleven met smerissen. Ik denk dat ik een kleine, maar significante aanwijzing hoopte te vinden. Misschien het rijbewijs van de moordenaar of een ondertekende bekentenis. Maar er was niets van dat al, niets dan het van talloze voeten en de wind pokdalige zand.
Ik ging op een knie naast Deborah zitten. ‘Je hebt naar de tattoo gezocht, hè?’ vroeg ik haar.
‘Als eerste,’ zei Vince. Hij stak een in rubber handschoen gestoken hand uit en tilde het lijk iets op. Daar was hij, half onder het zand, maar nog zichtbaar, alleen de bovenste rand was afgesneden en zat waarschijnlijk op het vermiste hoofd.
‘Hij is het,’ zei Deborah. ‘De tattoo, zijn auto bij de haven… hij is het, Dexter. En ik wou verdomme dat ik wist wat de tattoo betekende.’
‘Het is Aramees,’ zei ik.
‘Hoe weet jij dat verdomme?’ zei Deborah.
‘Heb ik onderzocht,’ zei ik en ik ging naast het lijk op m’n hurken zitten. ‘Kijk.’ Ik pakte een twijgje uit het zand en wees ernaar. Een deel van de eerste letter was weg, samen met het hoofd afgesneden, maar de rest was duidelijk zichtbaar en kwam overeen met mijn taalles. ‘Daar is de M, wat ervan over is althans. En de L en de K.’
‘Wat moet dat in godsnaam betekenen?’ vroeg Deborah op hoge toon.
‘Moloch,’ zei ik, terwijl ik alleen al bij het uitspreken van het woord een absurde rilling voelde, hier in de heldere zonneschijn. Ik probeerde die af te schudden, maar er bleef een onbehaaglijk gevoel achter. ‘Het Aramees heeft geen klinkers. Dus MLK wordt Moloch.’
‘Of melk,’ zei Deborah.
‘Echt, Debs, als je denkt dat onze moordenaar melk op zijn nek zou tatoeëren, ben je nodig aan rust toe.’
‘Maar als Wagner Moloch is, wie heeft hem dan vermoord?’
‘Wagner vermoordt de anderen,’ zei ik, en ik deed mijn uiterste best om bedachtzaam en tegelijk zelfverzekerd over te komen, geen sinecure. ‘En dan, eh…’
‘Ja,’ zei ze. ‘ “Eh” heb ik al ontdekt.’
‘En je houdt Wilkins in de gaten.’
‘We houden Wilkins in de gaten, in godsnaam, zeg.’
Ik keek weer naar het lijk, maar er was niets meer wat me iets kon vertellen wat ik niet al wist, wat nagenoeg niets was. Mijn hersens draaiden in cirkeltjes rond, ik kon er niks aan doen: als Wagner Moloch was geweest, en Wagner nu dood was, en vermoord door Moloch…
Ik stond op. Even was ik duizelig alsof felle lichten op me inbeukten, in de verte hoorde ik die afschuwelijke muziek in de middag aanzwellen en even twijfelde ik er niet aan dat ergens in de buurt de god me riep… de echte god en niet een of andere psychotische grappenmaker.
Ik schudde mijn hoofd om hem het zwijgen op te leggen en viel bijna om. Ik voelde dat een hand me vastgreep om me tegen te houden, maar of dat Debs, Vince of Moloch zelf was, wist ik niet. Uit de verte riep een stem mijn naam, maar hij werd gezongen, de cadans rees en daalde op dat veel te vertrouwde ritme van de muziek. Ik sloot mijn ogen, voelde hitte op mijn gezicht en de muziek werd luider. Iets schudde aan me en ik opende mijn ogen.
De muziek hield op. De hitte kwam gewoon van de zon in Miami, terwijl de wind door de middagregenwolken sloeg. Deborah hield me bij beide ellebogen vast en schudde me door elkaar, terwijl ze steeds maar weer geduldig mijn naam riep.
‘Dexter,’ zei ze. ‘Hé, Dex, kom op. Dexter. Dexter.’
‘Ik ben hier,’ zei ik, hoewel ik daar niet helemaal zeker van was.
‘Alles goed, Dex?’ vroeg ze.
‘Ik denk dat ik te snel ben opgestaan,’ zei ik.
Ze keek me vertwijfeld aan. ‘Ja ja,’ zei ze.
‘Echt, Debs, het gaat wel weer,’ zei ik. ‘Nou ja, dat denk ik.’
‘Dat denk je,’ zei ze.
‘Ja. Ik bedoel, ik ben gewoon te snel opgestaan.’
Ze keek me nog even aan, liet het toen gaan en stapte achteruit. ‘Oké,’ zei ze. ‘Als je het redt tot de boot, gaan we terug.’
Misschien kwam het doordat ik nog steeds dizzy was, maar haar woorden schenen nergens op te slaan, bijna alsof het zelfverzonnen lettergrepen waren. ‘Teruggaan?’ zei ik.
‘Dexter,’ zei ze. ‘We hebben zes lijken en onze enige verdachte ligt hier zonder hoofd op de grond.’
‘Oké,’ zei ik en ik hoorde een verre trommelslag onder mijn stem. ‘Waar gaan we dan naartoe?’
Deborah balde haar vuisten en klemde haar tanden op elkaar. Ze keek naar het lichaam omlaag en even dacht ik dat ze werkelijk zou gaan spuwen. ‘Wat dacht je van die kerel die je het kanaal in hebt gejaagd?’ zei ze ten slotte.
‘Starzak? Nee, hij zei…’ Ik hield me in en maakte het niet af, maar niet snel genoeg, want Deborah greep me vast.
‘Hij zéí? Wanneer heb je verdomme met hem gepraat?’
Laten we wel eerlijk zijn, ik was echt nog steeds een beetje dizzy en had niet nagedacht voor ik iets zei, en nu zat ik in een enigszins penibel parket. Ik kon mijn zuster bepaald niet vertellen dat ik hem de vorige avond nog had gesproken terwijl ik hem op zijn werkbank had vastgetapet en had geprobeerd hem in nette stukjes te snijden. Maar het bloed stroomde vast weer in mijn hersens terug, want ik zei razendsneclass="underline" ‘Ik bedoel, dat leek zo,’ zei ik. ‘Hij scheen gewoon een… ik weet het niet,’ zei ik. ‘Ik denk dat het persoonlijk was, dat ik hem in het verkeer had afgesneden.’
Deborah keek me even boos aan, maar toen leek ze wat ik had gezegd te accepteren, draaide zich om en schopte in het zand. ‘Nou, we hebben niets anders,’ zei ze. ‘Het kan geen kwaad hem aan de tand te voelen.’
Het leek me geen echt goed idee haar te zeggen dat ik hem al vrij grondig aan de tand had gevoeld, ver voorbij de grenzen van de normale politieroutine, maar ik knikte instemmend.
34
Verder was er op het eilandje niet veel meer de moeite van het bekijken waard. Vince en de andere technische nerds zouden verder alles opsporen wat van belang was, en wij zouden ze alleen maar in de weg lopen. Deborah was ongeduldig en wilde snel naar het vasteland terug om verdachten onder druk te zetten. Dus we liepen naar het strand en gingen aan boord van de politiesloep voor de korte oversteek naar de haven en de aanlegsteiger. Ik voelde me wat beter toen ik op de steiger stapte en naar het parkeerterrein terugliep.