Выбрать главу

Ik zag Cody en Astor niet, dus ik liep naar Agent Laag Voorhoofd. ‘De kinderen zitten in de auto,’ zei hij voordat ik iets kon zeggen. ‘Ze wilden diefje met verlos met me spelen en ik ben niet aangenomen als kinderoppas.’

Kennelijk was hij ervan overtuigd dat zijn opmerking over kinderoppas om je ziek te lachen zo grappig was dat het de moeite waard was om het nog een keer te zeggen, dus voor het zover kwam knikte ik domweg, bedankte hem en liep naar Deborahs auto. Cody en Astor waren niet te zien tot ik vlak naast de auto stond, en even vroeg ik me af in welke auto ze zaten. Maar toen zag ik ze, ze zaten weggekropen op de achterbank en keken me met wijd open ogen aan. Ik trok aan de deur maar die was op slot. ‘Mag ik binnenkomen?’ riep ik door het glas.

Cody knoeide met het slot en de deur zwaaide open.

‘Wat is er aan de hand?’ vroeg ik aan ze.

‘We hebben die engerd weer gezien,’ zei Astor.

Eerst had ik geen idee wat ze daarmee bedoelde, en dus begreep ik echt niet waarom ik het zweet over m’n rug voelde rollen. ‘Wat bedoel je met die engerd?’ zei ik. ‘Die politieman daar?’

‘Dex-terrr,’ zei Astor. ‘Niet stom, éng. Die we op het hoofdbureau hebben gezien.’

‘Was het dezélfde enge man?’

Ze wisselden een blik met elkaar en Cody haalde zijn schouders op. ‘Min of meer,’ zei Astor.

‘Hij zag mijn schaduw,’ zei Cody met zijn zachte, schorre stem.

Het was goed te horen dat de jongen zich uitsprak, en zelfs nog beter nu ik wist waarom het zweet over mijn rug rolde. Hij had al eerder iets over zijn schaduw gezegd, en ik had het genegeerd. Nu werd het tijd om te luisteren. Ik ging bij hen op de achterbank zitten.

‘Hoe weet je dat hij je schaduw zag, Cody?’

‘Dat zéí hij,’ zei Astor. ‘En Cody kon die van hém zien.’

Cody knikte zonder zijn ogen van mijn gezicht af te houden, keek naar me met zijn normale behoedzame uitdrukking die niets prijsgaf. En toch wist ik dat hij erop vertrouwde dat ik zou afrekenen met wat dit ook was. Ik wilde dat ik net zo optimistisch kon zijn.

‘Wanneer je het over je schaduw hebt,’ vroeg ik voorzichtig aan hem, ‘bedoel je dan de schaduw op de grond die de zon veroorzaakt?’

Cody schudde zijn hoofd.

‘Los daarvan heb je nóg een schaduw,’ zei ik.

Cody keek me aan alsof ik hem had gevraagd of hij wel een broek aanhad, maar hij knikte. ‘Vanbinnen,’ zei hij. ‘Net zoals jij vroeger had.’

Ik leunde naar achteren en deed alsof ik ademhaalde. ‘Inwendige schaduw.’ Het was een volmaakte omschrijving, elegant, economisch en accuraat. En doordat hij eraan toevoegde dat ik er vroeger ook een had gehad, werd het des te aangrijpender, wat ik ontroerend vond.

Natuurlijk heeft het geen zin om ontroerd te zijn en meestal wist ik dat te vermijden. In dit geval gaf ik mezelf een mentale klap en vroeg me af wat er met de trotse torens van Slot Dexter was gebeurd, ooit zo verheven en waarop de zijden banieren van pure rede wapperden. Ik herinner me nog heel goed dat ik vroeger slim was, toch had ik iets belangrijks genegeerd, en veel te lang. Want het was niet de vraag waar Cody het over had. Het werkelijke raadsel was waarom ik hem niet eerder had begrepen.

Cody had een ander roofdier gezien en hem herkend toen dat donkere ding in hem de brul van een medemonster had gehoord, net zoals ik dat had geweten toen mijn Ruiter nog thuis was. En die ander had Cody precies net zo herkend. Maar waarom Cody en Astor dan zo bang waren dat ze zich in de auto verstopten…

‘Heeft de man iets tegen je gezegd?’ vroeg ik aan hem.

‘Hij heeft me dit gegeven,’ zei Cody. Hij haalde een vaalgeel visitekaartje tevoorschijn en ik pakte dat van hem aan.

Op het kaartje stond een gestileerde afbeelding van een stierenkop, net zoals ik zopas op het eiland om de hals van Kurts lijk had gezien. En daaronder stond een perfecte kopie van Kurts tattoo: MLK.

De voordeur van de auto ging open en Deborah wurmde zich achter het stuur. ‘Laten we gaan,’ zei ze. ‘Ga op je stoel zitten.’ Ze duwde de sleutel in het contactslot en had nog voor ik zelfs maar kon inademen om te praten de auto al gestart.

‘Wacht even,’ zei ik nadat ik wat lucht gehapt waar ik wat mee kon.

‘Ik héb verdomme niet even,’ zei ze. ‘Kom op.’

‘Hij was hier, Debs,’ zei ik.

‘Godallejezus, Dex, wíé was hier?’

‘Dat weet ik niet,’ gaf ik toe.

‘Hoe weet je verdomme dan dat hij hier was?’

Ik leunde naar voren en gaf haar het kaartje. ‘Hij heeft dit achtergelaten,’ zei ik.

Deborah pakte het kaartje aan, keek ernaar en liet het op de stoel vallen alsof het van cobragif was gemaakt. ‘Shit,’ zei ze. Ze zette de motor uit. ‘Waar heeft hij dat achtergelaten?’

‘Bij Cody,’ zei ik.

Ze draaide haar hoofd met een ruk om en keek naar ons drieën, om de beurt. ‘Waarom zou hij dat bij een kind achterlaten?’ vroeg ze.

‘Omdat…’ zei Astor, en ik legde een hand op haar mond.

‘Niet onderbreken, Astor,’ zei ik voordat ze iets over schaduwen en zo kon zeggen.

Ze haalde diep adem, maar bedacht zich toen en bleef gewoon maar zitten, niet blij dat haar de mond werd gesnoerd, maar zich er voorlopig bij neerleggend. We bleven even zo met z’n vieren zitten, één grote ongelukkige uitgebreide familie.

‘Waarom heeft hij het niet op de voorruit bevestigd, of met de post verstuurd?’ zei Deborah. ‘Sterker nog, waarom heeft hij ons dat verdomde ding sowieso gegeven? Waarom heeft hij ze in hemelsnaam laten drukken?’

‘Hij heeft het aan Cody gegeven om ons te intimideren,’ zei ik. ‘Hij zegt: “Zie je wel? Ik kan bij jullie kwetsbare plek komen.’ ”

‘Hij bluft,’ zei Deborah.

‘Ja,’ zei ik. ‘Dat denk ik ook.’

‘Nou, verdomme, dan doet hij voor het eerst iets waar we wat mee kunnen.’ Ze sloeg met de muis van haar handen op het stuur. ‘Hij wil net als alle andere psycho’s pak-me-dan-als-je-kan spelen, als je maar weet dat ik dat spelletje ook ken. En ik zal die klootzak te pakken krijgen.’ Ze keek naar me achterom. ‘Stop dat kaartje in een bewijszak,’ zei ze, ‘en probeer een signalement uit die kinderen te krijgen.’ Ze opende de autodeur, sprong eruit en ging met de grote smeris Suchinsky praten.

‘Nou,’ zei ik tegen Cody en Astor, ‘weten jullie nog hoe die man eruitzag?’

‘Ja,’ zei Astor. ‘Gaan we echt met hem spelen, zoals je zus zei?’

‘Ze bedoelde niet “spelen” zoals jij verstoppertje speelt,’ zei ik. ‘Hij daagt ons eerder uit om hem te proberen te vangen.’

‘Wat is het verschil dan met verstoppertje spelen?’ vroeg ze.

‘Bij verstoppertje spelen gaat er niemand dood,’ zei ik tegen haar. ‘Hoe zag die man eruit?’

Ze haalde haar schouders op. ‘Hij was oud.’

‘Je bedoelt echt oud? Witte haren en rimpels?’

‘Nee, je weet wel. Zo oud als jij,’ zei ze.

‘Ah, je bedoelt óúd,’ zei ik terwijl ik de vingers van de ijzige hand der sterfelijkheid over mijn voorhoofd voelde strijken, die in zijn kielzog een paar krachteloze en bibberende handen meetrok. Het was geen veelbelovend begin voor een echt signalement, maar wat denk je nou, zij was tien jaar, dan zijn alle volwassenen oninteressant. Het was duidelijk dat Deborah een slimme zet had gedaan door in plaats daarvan met Agent Dom te gaan praten. Dit was hopeloos. Maar ik moest het toch proberen.

Plotseling kreeg ik inspiratie, of, als je bedacht dat het me momenteel aan goed functionerende hersenen ontbrak, iets wat voor inspiratie kon doorgaan. Het zou in elk geval logisch zijn als de enge man Starzak was geweest en achter me aan zat. ‘Kun je je nog meer van hem herinneren? Sprak hij met een accent?’