Выбрать главу

‘Dus we mogen nooit iemand laten merken dat we anders zijn,’ zei ze. ‘Aan niemand.’

‘Zo is het,’ zei ik.

Ze keek naar haar broertje en ze hadden weer een van die lange, zwijgende gesprekken. Ik genoot van de rust, reed gewoon door de avondspits en had medelijden met mezelf.

Na een paar minuten begon Astor weer te praten. ‘Dat betekent dat we mam niet mogen vertellen wat we vandaag hebben gedaan,’ zei ze.

‘Je kunt haar over de microscoop vertellen,’ zei ik.

‘Maar die andere dingen niet?’ zei Astor. ‘Die enge vent en dat we met Brigadier Debbie zijn meegereden?’

‘Klopt,’ zei ik.

‘Maar we mogen niet liegen,’ zei ze. ‘Zeker niet tegen je eigen moeder.’

‘Daarom mag je haar helemaal niets vertellen,’ zei ik. ‘Ze hoeft geen dingen te weten waar ze zich te veel zorgen over maakt.’

‘Maar ze houdt van ons,’ zei Astor. ‘Ze wil dat we gelukkig zijn.’

‘Ja,’ ze ik. ‘Maar ze moet denken dat jullie gelukkig zijn op een manier die ze kan begrijpen. Anders kan zíj niet gelukkig zijn.’

Er viel opnieuw een lange stilte totdat Astor vlak voor we de straat in draaiden ten slotte zei: ‘Heeft die enge vent een moeder?’

‘Bijna zeker van wel.’

Rita moest vlak achter de deur hebben gewacht, want toen we de auto hadden geparkeerd zwaaide de deur open en kwam ze naar buiten. ‘Hé hallo,’ zei ze opgewekt. ‘Wat hebben jullie vandaag geleerd?’

‘We hebben viezigheid gezien,’ zei Cody. ‘Van mijn schoen.’

Rita knipperde met haar ogen. ‘Echt waar?’ zei ze.

‘En er zat ook een stukje popcorn tussen,’ zei Astor. ‘We hebben door de microfoon gekeken en toen konden we vertellen waar we waren geweest.’

‘Microscóóp,’ zei Cody.

‘Wat dan ook,’ zei Astor schouderophalend. ‘Maar je kon ook zien wiens haar het was. En of het van een geit of een tapijt was.’

‘Wauw,’ zei Rita, enigszins overweldigd en onzeker, ‘dan hebben jullie zeker een leuke tijd gehad.’

‘Ja,’ zei Cody.

‘Nou, mooi,’ zei Rita. ‘Gaan jullie beiden maar aan je huiswerk, dan maak ik iets lekkers voor jullie.’

‘Oké,’ zei Astor, en zij en Cody holden over de stoep het huis in. Rita keek ze na tot ze binnen waren, draaide zich daarna naar mij om en pakte me bij de elleboog terwijl we achter ze aan kuierden.

‘Dus het ging goed?’ vroeg ze aan me. ‘Ik bedoel, met de… ze leken heel, hm…’

‘Dat zijn ze ook,’ zei ik. ‘Ik denk dat ze gaan begrijpen dat dat soort grappenmakerij consequenties heeft.’

‘Je hebt ze toch geen al te enge dingen laten zien, hè?’ vroeg ze.

‘Helemaal niet. Zelfs geen bloed.’

‘Mooi zo,’ zei ze en ze legde haar hoofd op mijn schouder, en ik vermoed dat dat de prijs is die je moet betalen wanneer je gaat trouwen. Misschien wilde ze hiermee domweg in het openbaar haar territorium afbakenen, en in dat geval zou ik dolblij moeten zijn dat ze dat tenminste niet op de traditionele dierenmanier deed. Hoe dan ook, ik begrijp niet echt dat je door middel van lichamelijk contact affectie toont, en ik vond het een beetje gênant, maar ik legde een arm om haar heen, aangezien ik wist dat dat de juiste menselijke reactie was, en we liepen achter de kinderen aan het huis in.

Ik weet vrij zeker dat je het geen droom kunt noemen. Maar die nacht kwam het geluid opnieuw in mijn arme geteisterde hoofd; de muziek, het zingen en het gekletter van metaal dat ik al eerder had gehoord. Mijn gezicht voelde heet aan, en uit die speciale plek die nu al zo lang leeg was rees een woeste vreugde op. Ik werd bij de voordeur wakker, met mijn hand op de deurknop, helemaal bezweet, tevreden, vervuld, en helemaal niet zo ongemakkelijk als ik had moeten zijn.

Ik kende de term ‘slaapwandelen’ natuurlijk. Maar van de psychologielessen uit mijn eerste studiejaar wist ik ook dat de redenen waarom iemand slaapwandelt over het algemeen niet in verband staan met het horen van muziek. En ik wist ook dat ik in het diepst van mijn wezen ongerust zou moeten zijn, bezorgd, kruipend van ellende vanwege de dingen die in mijn onbewuste brein waren gebeurd. Die hoorden daar niet, het was onmogelijk dat ze er waren en toch waren ze er. En ik was er blij mee. Dat was nog het angstaanjagendst van alles.

De muziek was niet welkom in het Dexter Auditorium. Ik wilde hem niet. Ik wilde dat hij wegging. Maar hij kwam toch en speelde, en ongewild maakte hij me bovenzinnelijk gelukkig om me vervolgens bij de voordeur te doen belanden; kennelijk wilde hij dat ik naar buiten ging en…

En wat dan? Als een steek schoot de gedachte aan het monster-onder-het-bed regelrecht naar mijn hagedissenbrein, maar…

Was ik door een willekeurige impuls, een onbekende beweging van mijn onderbewuste geest uit bed gestapt en door de gang naar de deur gelopen? Of probeerde iets me ertoe te bewegen de deur te openen en naar buiten te gaan? Hij had de kinderen verteld dat ik hem wel zou vinden als de tijd rijp was… was de tijd nu rijp?

Wilde iemand Dexter in zijn eentje en bewusteloos de nacht in lokken?

Het was een prachtige gedachte, en ik was er verschrikkelijk trots op, want dat betekende dat ik duidelijk hersenletsel had opgelopen en niet langer toerekeningsvatbaar was. Een onmogelijke, idiote, door stress veroorzaakte hysterie, dat was het. Het was onmogelijk dat iemand ter wereld zoveel tijd te verspillen had; Dexter was voor niemand anders zo belangrijk dan voor Dexter zelf. En om het te bewijzen, deed ik het licht in het voorportiek aan en opende de deur.

Zo’n vijftien meter verder naar het westen startte aan de overkant van de straat de motor van een auto, waarna die wegreed.

Ik sloot de deur en deed hem dubbel op slot.

En nu was het opnieuw mijn beurt om aan de keukentafel te gaan zitten, koffie te drinken en het grote mysterie des levens te overpeinzen.

Ik was om twee minuten over halfvier gaan zitten en om zes uur kwam Rita ten slotte de keuken in.

‘Dexter,’ zei ze met een verbaasd slaperig gezicht.

‘In levenden lijve,’ zei ik en het was uitermate lastig voor me om mijn kunstmatig opgewekte façade op te houden.

Ze fronste haar wenkbrauwen. ‘Wat is er aan de hand?’

‘Helemaal niets,’ zei ik. ‘Ik kon gewoon niet slapen.’

Rita richtte haar gezicht op de vloer en schuifelde naar de koffiezetter om een kop koffie in te schenken. Toen ging ze tegenover me aan tafel zitten en nam een slokje. ‘Dexter,’ zei ze, ‘het is volkomen normaal als je reserves hebt.’

‘Natuurlijk,’ zei ik, terwijl ik absoluut geen idee had wat ze bedoelde, ‘anders heb je geen voorraad.’

Ze schudde met een vermoeid glimlachje licht haar hoofd. ‘Je weet best wat ik bedoel,’ zei ze, wat niet zo was. ‘Over de trouwerij.’

Achter in mijn hoofd ging me een vaag lichtje op, en ik zei bijna aha. Natuurlijk, de trouwerij. Mensenvrouwen hadden een obsessie met het onderwerp huwelijk, zelfs als het niet hun eigen huwelijk was. Sterker nog, als het dat wel was, overvleugelde dat idee elke gedachte, dag en nacht. Rita zag alles wat er gebeurde door een door het huwelijk gekleurde bril. Als ik niet kon slapen, was dat omdat ik akelige dromen kreeg die veroorzaakt werden door ons aanstaande huwelijk.

Ik beleefde het daarentegen heel anders. Ik moest me over een heleboel belangrijke zaken zorgen maken, en de trouwerij deed ik op de automatische piloot. Ik zou op een bepaald moment komen opdagen, het huwelijk zou worden voltrokken en dat was dan dat. Het was duidelijk niet een visie waartoe ik Rita kon uitnodigen, hoe verstandig mij dat ook toescheen. Nee, ik moest met een plausibele reden voor mijn slapeloosheid komen, en bovendien moest ik haar ervan verzekeren hoe enthousiast ik was over die prachtige, opdoemende gebeurtenis.