‘Oké,’ zei hij. ‘Iedereen is doodsbang dat ze misschien een mojito zonder ijs moeten drinken.’
‘Dat is een van de grote risico’s bij een orkaan,’ zei ik.
‘Bedankt voor je hulp,’ zei hij.
Toen ik op huis aan ging, was het verkeer zo mogelijk nog erger. Sommige mensen haastten zich met de op hun autodak vastgesjorde, kostbare triplexplaten weg alsof ze net een bank hadden beroofd. Ze waren boos door de stress doordat ze een uur in de rij hadden gestaan, zich afvragend of iemand zou voordringen en of er nog wel wat over zou zijn als zij aan de beurt waren.
De rest van de weggebruikers was op weg naar een plek in diezelfde rijen en had een bloedhekel aan iedereen die hun vóór was geweest en misschien de laatste batterij in Florida had weggekaapt.
Alles bij elkaar was het een kostelijke mengeling van vijandigheid, woede en paranoia, en daar zou ik reusachtig vrolijk van moeten worden. Maar elke vrolijke noot verdween toen ik merkte dat ik iets aan het neuriën was, een bekende melodie die ik niet goed kon plaatsen, en ik kon niet ophouden met neuriën. En toen ik het uiteindelijk wel kon plaatsen, viel alle vreugde van de feestelijke avond aan diggelen.
Het was de muziek uit mijn slaap.
De muziek die in mijn hoofd had gespeeld, een heet gevoel veroorzaakte en gepaard ging met een brandlucht. De muziek was rechttoe rechtaan, herhaalde zich en was niet verschrikkelijk boeiend, maar daar, op de South Dixie Highway zat ik hem in mezelf te neuriën, mee te hummen en tegelijk haalde ik troost uit de zich herhalende noten, alsof het een slaapliedje was dat mijn moeder vroeger zong.
En ik wist nog steeds niet wat het betekende.
Ik weet zeker dat wat er ook in mijn onderbewuste gebeurde, het werd veroorzaakt door iets simpels, logisch, en wat gemakkelijk te begrijpen was. Aan de andere kant kon ik gewoon geen simpele, logische en gemakkelijk te begrijpen reden bedenken voor het feit dat ik in mijn slaap muziek hoorde en die hitte op mijn gezicht voelde.
Mijn mobieltje zoemde en aangezien het verkeer zich toch voortkroop, nam ik op.
‘Dexter,’ zei Rita, maar ik herkende haar stem nauwelijks. Ze klonk kleintjes, verloren en compleet verslagen. ‘Het gaat om Cody en Astor,’ zei ze. ‘Ze zijn weg.’
De zaken verliepen uitstekend. De nieuwe gastheren werkten verbazingwekkend goed mee. Ze begonnen zich te verzamelen en met een beetje overredingskracht volgden ze bereidwillig de ideeën van HET over hoe ze zich moesten gedragen. En ze bouwden grote stenen gebouwen voor de nakomelingen van HET, verzonnen ingewikkelde ceremonies met muziek zodat ze in trance raakten, en hielpen zo enthousiast mee dat er een tijdje te veel van ze waren om bij te kunnen houden. Als het de gastheren goed ging, doodden ze er een paar uit dankbaarheid. Als de zaken slecht gingen, vermoordden ze er een paar in de hoop dat HET alles weer in orde maakte. En het enige wat HET hoefde te doen was het te laten gebeuren.
En nu hij wat minder omhanden had, begon HET het resultaat van zijn voortplanting onder de loep te nemen. En voor het eerst, toen de zwelling en uitbarsting kwamen, ging zijn hart uit naar de nieuwgeborenen, kalmeerde HET ze, nam hun angsten weg en deelde zijn bewustzijn met hen. En tot zijn voldoening reageerden de nieuwgeborenen gretig, ze leerden snel en vol blijdschap alles wat HET hun te leren had en deden maar wat graag mee. Eerst waren er vier, toen acht, vierenzestig, en plotseling waren het te veel. Als het er zoveel werden, bleven er eenvoudigweg niet genoeg slachtoffers over. Zelfs de nieuwe gastheren begonnen te kibbelen over het aantal slachtoffers dat ze nodig hadden.
Maar HET was praktisch ingesteld. HET realiseerde zich het probleem al snel en loste het op door bijna alle anderen te vermoorden die HET had voortgebracht. Een paar ontsnapten, gingen de wereld in op zoek naar nieuwe gastheren. HET hield slechts een paar bij zich, en eindelijk waren de zaken onder controle.
Een poos later begonnen degenen die waren gevlucht terug te slaan. Ze stichtten rivaliserende tempels en rituelen, en stuurden legers naar HET, en het waren er zoveel. Er ontstond een reusachtig tumult dat een heel lange tijd duurde. Maar omdat HET de oudste en het meest ervaren was, overwon HET uiteindelijk alle anderen, op een paar na die onderdoken.
De anderen verscholen zich her en der in een gastheer, hielden zich gedeisd, en velen overleefden het. Maar door de millennia heen had HET geleerd dat het belangrijk was om te wachten. HET had alle tijd van de wereld en HET kon het zich veroorloven geduld te hebben, ze gaandeweg op te sporen en degenen die waren gevlucht om te brengen, en daarna langzamerhand, voorzichtig, de grootse en prachtige verering van HET weer op te bouwen.
HET hield de aanbidding van HET in leven, in het verborgene, maar in leven.
En HET wachtte op de anderen.
37
Ik weet heel goed dat de wereld geen fijne plek is. Er kunnen talloze akelige dingen gebeuren, vooral met kinderen: ze kunnen worden meegenomen door een vreemde, een huisvriend of een gescheiden vader; ze kunnen weglopen en verdwijnen, in een zinkput vallen, verdrinken in een zwembad van de buren, en nu er een orkaan dreigde, kon hun zelfs nog meer overkomen. De lijst is zo lang als hun verbeeldingskracht, en Cody en Astor hadden daar een ruime portie van meegekregen.
Maar toen Rita me vertelde dat ze weg waren, dacht ik helemaal niet aan zinkputten, verkeersongevallen of motorfietsbendes. Ik wist wat er met Cody en Astor was gebeurd, wist het met een kille, harde zekerheid die duidelijker en beslister was dan alles wat de Ruiter me ooit had toegefluisterd. Eén gedachte barstte in mijn hoofd uit en ik ging er geen moment tegenin.
In de halve seconde waarin ik Rita’s woorden tot me liet doordringen werd mijn brein overspoeld met beelden: de auto’s die me hadden gevolgd, de nachtelijke bezoekers die op deuren en ramen hadden geklopt, de enge man die zijn visitekaartje bij de kinderen had achtergelaten en, nog het overtuigendst, de verschroeiende verklaring van professor Keller: ‘Moloch hield van mensenoffers. Vooral kinderen.’
Ik wist niet waarom Moloch vooral kinderen wilde, maar ik wist zonder enige twijfel dat hij, zij of het ze had. En ik wist dat dit voor Cody en Astor slecht nieuws was.
Zonder tijd te verspillen ging ik naar huis, zigzagde door het verkeer als de geboren en getogen Miami-bewoner die ik ben en in slechts een paar minuten was ik de auto uit. Rita stond in de regen aan het eind van de oprit, ze zag eruit als een ellendig muisje.
‘Dexter,’ zei Rita, en in haar stem klonk een wereld van leegte door. ‘Alsjeblieft, o god, Dexter, je moet ze vinden.’
‘Sluit het huis af,’ zei ik, ‘je komt met mij mee.’
Ze keek me even aan alsof ik had gezegd dat we de kinderen in de steek zouden laten en gingen bowlen. ‘Nu,’ zei ik. ‘Ik weet waar ze zijn, maar we hebben hulp nodig.’
Rita draaide zich om en rende naar het huis, terwijl ik mijn mobieltje tevoorschijn haalde en belde.
‘Wat,’ antwoordde Deborah.
‘Ik heb je hulp nodig,’ zei ik.
Er viel een korte stilte en toen een harde uitbarsting van een humorloze lach. ‘Jezus christus,’ zei ze. ‘Er is een orkaan op komst, de slechteriken staan door de hele stad vijf rijen dik te wachten tot de elektriciteit uitvalt en jij hebt mijn hulp nodig.’
‘Cody en Astor zijn weg,’ zei ik. ‘Moloch heeft ze.’
‘Dexter,’ zei ze.
‘Ik moet ze snel vinden en ik heb jouw hulp nodig.’
‘Kom hierheen,’ zei ze.
Ik stopte mijn telefoon weg en Rita spatterde over de stoep door de plassen die zich al aan het vormen waren. ‘Ik heb alles afgesloten,’ zei ze. ‘Maar Dexter, stel dat ze terugkomen terwijl wij weg zijn?’