Maar deze ochtend wist ik amper een met frambozen gevulde donut te bemachtigen, en ik had nog geluk dat ik geen vinger kwijtraakte. Op de hele werkvloer gonsde het van de bedrijvigheid vanwege een tochtje naar een plaats delict, en aan het gonzen te horen was deze bijzonder gruwelijk, wat ik bepaald onaangenaam vond. Dat betekende langer doorwerken en ergens ver van de beschaving en Cubaanse sandwiches vast komen te zitten. Wist ik veel waar ik voor mijn lunch terecht zou komen? Als je bedenkt dat ik donuts te kort was gekomen, dan zou de lunch een uitermate belangrijke maaltijd blijken te zijn en voor zover ik wist zou ik gedwongen worden daar dwars doorheen te werken.
Ik greep mijn bloedspatgereedschap en liep met Vince Masuoka de deur uit, die ondanks dat hij klein van stuk was op de een of andere manier twee van die heel waardevolle gevulde donuts had weten te bemachtigen, met inbegrip van eentje met Beierse room met chocoladeglazuur. ‘Je hebt wel erg je best gedaan, Machtige Jager,’ zei ik tegen hem terwijl ik naar zijn geroofde buit knikte.
‘De bosgoden zijn me goedgezind geweest,’ zei hij en hij nam een grote hap. ‘Mijn volk zal dit seizoen niet van honger omkomen.’
‘Nee, maar ik wel,’ zei ik.
Hij schonk me zijn vreselijke nepglimlach, die leek op iets wat hij had geleerd door een overheidshandleiding over gezichtsuitdrukkingen te bestuderen. ‘De wet van de jungle is wreed, Grasshopper,’ zei hij.
‘Ja, dat weet ik,’ zei ik. ‘Je moet eerst leren denken als een donut.’
‘Ha,’ zei Vince. Zijn lach was nog meer namaak dan zijn glimlach, die klonk alsof hij hardop uit een fonetische spelling van de lach voorlas. ‘Ah, ha ha ha!’ zei hij. De arme kerel leek bijna alles wat menselijk was te veinzen, net als ik. Maar hij was er niet zo goed in als ik. Geen wonder dat ik me bij hem op m’n gemak voelde. Daardoor, en door het feit dat hij op zijn beurt behoorlijk vaak donuts meenam.
‘Je hebt een betere vermomming nodig,’ zei hij terwijl hij naar mijn shirt knikte, een felroze met groen Hawaïaans dessin compleet met hoelameisjes. ‘Of in elk geval een betere smaak.’
‘Het was in de uitverkoop,’ zei ik.
‘Ha,’ zei hij nogmaals. ‘Nou, binnenkort zal Rita je kleren wel voor je uitzoeken.’ En toen liet hij abrupt zijn vreselijke gekunstelde joligheid vallen en zei: ‘Luister, ik denk dat ik de perfecte cateraar heb gevonden.’
‘Maakt hij ook jamdonuts?’ zei ik, in de oprechte hoop dat het hele onderwerp van mijn ophanden zijnde echtelijke gelukzaligheid eenvoudigweg zou verdwijnen. Maar ik had Vince als mijn getuige gevraagd en hij nam die baan heel serieus.
‘Deze kerel is je van het,’ zei Vince. ‘Hij heeft de MTV Awards gedaan en al die showbizzparty’s en zo.’
‘Hij klinkt verrukkelijk duur,’ zei ik.
‘Nou ja, hij staat bij me in het krijt,’ zei Vince. ‘Ik denk dat ik de prijs wel naar beneden krijg. Misschien wel tot honderdvijftig per couvert.’
‘Eigenlijk, Vince, had ik gehoopt dat ik me meer dan één couvert zou kunnen veroorloven.’
‘Hij stond in dat South Beach-magazine,’ zei hij, en hij klonk ietwat gekwetst. ‘Je zou in elk geval met hem moeten gaan praten.’
‘Eerlijk gezegd,’ zei ik, wat uiteraard betekende dat ik loog, ‘denk ik dat Rita iets eenvoudigs wil. Zoiets als een buffet.’
Vince werd nu bepaald chagrijnig. ‘Práát op z’n minst met hem,’ herhaalde hij.
‘Ik heb het er wel met Rita over,’ zei ik, en ik wilde dat de hele kwestie van tafel ging. En tijdens onze rit naar de plaats delict zei Vince er niets meer over, dus misschien was dat ook wel al gebeurd.
De locatie van de moord bleek voor mij heel wat gemakkelijker dan ik had verwacht, en eenmaal ter plaatse fleurde ik behoorlijk op. Om te beginnen was het op de campus van de universiteit van Miami, mijn oude alma mater, en om mijn levenslange poging om menselijk te lijken hoog te houden, deed ik altijd mijn best om te doen alsof ik er een warme, tedere genegenheid voor koesterde als ik er was. Ten tweede was er maar heel weinig bloed, wat betekende dat ik binnen een redelijke tijd klaar zou kunnen zijn. Het betekende ook dat ik gevrijwaard bleef van dat akelige vochtige rode spul; ik hou echt niet van bloed, wat misschien raar lijkt, maar zo is het wel. Ik haal er echter buitengewoon veel voldoening uit om het op een plaats delict te organiseren, het in een fatsoenlijk patroon te dwingen zodat het zich gedraagt. Uit wat ik onderweg te horen had gekregen, zou dat in dit geval amper een uitdaging zijn.
En dus kuierde ik in mijn gebruikelijke opgewekte humeur naar het gele afzetlint, zeker van een prettige onderbreking van een hectische werkdag…
En bleef met één voet vlak voorbij het lint stokstijf staan.
Even werd de wereld felgeel en was er een misselijkmakende sensatie van een slingerende gewichtloosheid in de ruimte. Ik zag niets anders dan de vlijmscherpe, dreigende blik. Op de donkere achterbank klonk een stil geluid en een onderbewuste misselijkheid vermengde zich met de blinde paniek van een slagersmes dat over een schoolbord knerpt. Iets schichtigs, iets nerveus, een wilde zekerheid dat iets verschrikkelijk mis was, en geen enkele aanwijzing wat het was of waar het zich bevond.
Ik kon weer zien en keek om me heen. Ik zag niets wat ik niet op een plaats delict verwachtte aan te treffen: een groepje dat zich bij het gele lint had verzameld, wat politieagenten die de omtrek bewaakten, een aantal inspecteurs in goedkoop pak, en mijn team, de forensische labratten die op handen en knieën door het struikgewas kropen. Voor het blote oog leek alles volkomen normaal. En dus wendde ik mij tot mijn feilloze, in vol ornaat gestoken interne oog voor een antwoord.
Wat is dit? vroeg ik stilletjes terwijl ik mijn ogen weer dichtdeed en bij de Ruiter een antwoord zocht op dit nog nooit eerder vertoonde ongemakkelijke gevoel. Ik was aan het commentaar van mijn Duistere Kompaan gewend en vrij vaak werd mijn eerste aanblik van een plaats delict doorspekt door bedrieglijk gefluister van bewondering of pret, maar dit… dit was duidelijk een smartelijk geluid en ik wist niet wat ik ermee aan moest.
Wat? vroeg ik nogmaals. Maar er kwam geen antwoord, alleen het ongemakkelijke geruis van onzichtbare vleugels, dus ik haalde mijn schouders op en liep ernaartoe.
De twee lijken waren duidelijk ergens anders verbrand, want er was geen spoor van een barbecue die groot genoeg was om twee middelgrote vrouwen zo grondig te grillen. Ze waren naast het meer bij de universiteitscampus gedumpt, net naast het pad dat eromheen loopt, en waren ontdekt door een paar vroege hardlopers. Omdat er zo weinig bloedbewijs aanwezig was, waren de hoofden naar mijn mening pas verwijderd nadat de twee door verbranding om het leven waren gekomen.
Ik stond even stil bij een klein detail. De lijken waren netjes neergelegd, bijna eerbiedig, met de verbrande armen over de borst gevouwen. En in de plaats van de afgehakte hoofden, was boven aan elke torso zorgvuldig een aardewerken stierenkop neergelegd.
Dit was nou precies het soort liefdevolle touch waar de Zwarte Ruiter altijd wel een of ander commentaar op had, over het algemeen een geamuseerde fluistering, een giecheltje, zelfs een sprankje jaloezie. Maar toen Dexter deze keer tegen zichzelf zei: aha, een stierenkop! Wat moeten we daarvan denken, antwoordde de Ruiter onmiddellijk en krachtig met…
Niets?
Geen fluistering, geen zuchtje?
Ik vroeg geërgerd om een antwoord en kreeg niet meer dan dat hij zich bezorgd uit de voeten maakte, alsof de Ruiter wegdook achter alles wat maar dekking kon bieden en onopgemerkt van het strijdtoneel wilde verdwijnen.
Ik opende mijn ogen, zowel van de schok als van wat dan ook. Ik kon me niet heugen dat de Ruiter geen commentaar had op een exponent van ons favoriete onderwerp, en toch was het zo, hij was niet alleen gedwee, hij verstopte zich.
Ik keek met nieuw respect nogmaals naar de twee verschroeide lijken. Ik had geen flauw idee wat dit zou kunnen betekenen, maar aangezien het nog nooit eerder was voorgekomen, leek het een goed idee om dat uit te zoeken.