Выбрать главу

Maar dit... zo geduldig en zorgvuldig je werk doen en het levend voor een spiegel achterlaten... Ik voelde diep vanbinnen een zwarte verbazing opkomen, alsof mijn Zwarte Ruiter zich voor het eerst een beetje onbeduidend ging voelen.

Het ding op tafel leek mijn aanwezigheid niet op te merken. Het ging maar door met het krankzinnige hondengejank, non-stop, steeds dezelfde gruwelijke vibrato-toon.

Ik hoorde dat Deb schoorvoetend achter me bleef staan. ‘O, Jezus,’ zei ze. ‘O god... Wat is dát?’

‘Geen idee,’ zei ik. ‘Maar een hond is het niet.’

8

Het tochtte even, ik keek langs Deborah heen en zag dat brigadier Doakes was gearriveerd. Hij keek de kamer rond en zijn blik bleef op de tafel rusten. Ik moet toegeven dat ik benieuwd was naar zijn reactie op iets zo extreems, en het was de moeite meer dan waard daarop te wachten. Toen Doakes de expositie midden in de keuken zag, hield hij die met zijn ogen vast en stokten zijn bewegingen zo compleet, dat hij wel in een beeld veranderd leek. Na een ogenblik liep hij er langzaam schuifelend naartoe, alsof hij er door een onzichtbare draad naartoe werd getrokken. Zonder onze aanwezigheid op te merken gleed hij langs ons heen en bleef voor de tafel staan.

Hij staarde enkele ogenblikken naar het ding. Toen, nog altijd zonder met zijn ogen te knipperen, greep hij in zijn sportjasje en trok zijn pistool. Langzaam, zonder uitdrukking op zijn gezicht, richtte hij op de niet meer knipperende ogen van het nog altijd jankende ding op de tafel. Hij spande de haan van het pistool.

‘Doakes,’ zei Deborah met een droog, schor stemgeluid. Ze schraapte haar keel en probeerde het nog eens. ‘Doakes!’

Doakes antwoordde niet en hield zijn blik op het ding gericht, maar hij haalde de trekker niet over, wat spijtig leek. Wat moesten we tenslotte met dit ding? Het zou ons niet vertellen wie dit had gedaan. Ik had zo’n idee dat zijn dagen als nuttig lid van de samenleving geteld waren. Waarom zou Doakes het niet uit zijn lijden verlossen? Dan zouden Deb en ik schoorvoetend verslag moeten uitbrengen over wat Doakes had gedaan, hij zou ontslagen en waarschijnlijk zelfs in de bak gesmeten worden, en ik zou uit de problemen zijn. Het leek zo’n mooie oplossing, maar natuurlijk zou Deborah nooit met zoiets akkoord gaan. Ze kan soms zulke toestanden maken en vormelijk zijn.

‘Doe je wapen weg, Doakes,’ zei ze, en hoewel hij verder geen enkele beweging maakte, draaide hij zijn hoofd naar haar om.

‘Er zit niets anders op,’ zei hij. ‘Echt niet.’

Deborah schudde haar hoofd. ‘Je weet dat dat niet mag,’ zei ze. Ze keken elkaar een moment aan, toen schoten zijn ogen naar mij. Met de grootste moeite keek ik niet achterom om iets te roepen als ‘O, wat maakt het uit, doe nou maar!’ Maar op de een of andere manier lukte het me, en Doakes stak zijn pistool in de lucht. Hij keek weer naar het ding, schudde zijn hoofd en stopte zijn pistool terug. ‘Shit,’ zei hij. ‘Je had me m’n gang moeten laten gaan.’ Hij draaide zich om en beende de kamer uit.

In de daaropvolgende minuten vulde de ruimte zich met mensen die wanhopig hun best deden niet te kijken terwijl ze aan het werk gingen. Camilla Figg, een gedrongen technisch rechercheur met kort haar, die zich alleen door middel van blozen en staren leek te kunnen uitdrukken, stond zachtjes te jammeren toen ze vingerafdrukken nam. Angel Batista, of Angel-zonder-iets, zoals we hem noemden, omdat hij zich altijd zo voorstelde, werd bleek en klemde zijn kaken strak op elkaar, maar bleef in de ruimte. Vince Masuoka, een medewerker die gewoonlijk alleen maar deed alsof hij menselijk was, stond zo te trillen op zijn benen dat hij naar buiten moest en op de veranda ging zitten.

Ik vroeg me af of het voor mij niet ook tijd werd te doen alsof ik ontsteld was, al was het maar om niet te veel op te vallen. Misschien moest ik achter Vince aan gaan en naast hem gaan zitten. Waar had je het over in zulke omstandigheden? Baseball? Het weer? Je had het natuurlijk niet over datgene waarvoor we weggelopen waren. En toch merkte ik tot mijn verbazing dat ik dat helemaal niet erg zou vinden. In werkelijkheid begon het ding bij een Zekere Inwendige Partij enige milde, belangstellende spasmen op te roepen. Ik had altijd zo mijn best gedaan om elke vorm van aandachttrekkerij te vermijden, en hier deed iemand compleet het tegenovergestelde. Het was duidelijk dat dit monster om een of andere reden wilde opscheppen, en het zou best eens een gezonde competitiedrang kunnen zijn, maar dan een beetje irritant, zelfs al wilde ik er daardoor meer van weten. Wie dit gedaan had, was anders dan alle anderen die ik tot nu toe was tegengekomen. Moest ik dit anonieme roofdier aan mijn lijstje toevoegen? Of moest ik net doen alsof mijn maag omdraaide van ontzetting en buiten op de veranda gaan zitten?

Terwijl ik over deze moeilijke keus nadacht, schoof brigadier Doakes weer langs me heen, deze keer zonder stil te blijven staan om me nors aan te kijken, en ik herinnerde me dat ik door hem momenteel niet aan mijn gebruikelijke lijst kon werken. Enigszins onthutsend, maar het maakte mijn beslissing er net iets makkelijker op. Ik begon aan een passende, onthutste gelaatsuitdrukking te werken, maar kwam niet verder dan opgetrokken wenkbrauwen. Er kwamen een ambulancebroeder en -zuster binnenrennen, doelgericht en beslist, die abrupt bleven staan toen ze het slachtoffer zagen. Een van hen draaide zich om en rende de kamer uit. De andere, een jonge, zwarte vrouw, wendde zich tot mij en zei: ‘Wat moeten wíj hier in jezusnaam uitrichten?’ En toen barstte zij ook in tranen uit.

Je moet toegeven dat ze een punt had. Brigadier Doakes’ oplossing leek eigenlijk wel zo efficiënt, elegant zelfs. Het had niet veel zin om het ding op een brancard te rollen, ermee door het verkeer van Miami te scheuren en bij een ziekenhuis af te leveren. Zoals de jongedame al zo bevallig had geformuleerd, wat moesten ze in jezusnaam uitrichten? Dat er íéts moest gebeuren was wel duidelijk. Als we hier gewoon zouden blijven rondhangen zouden er zelfs klachten kunnen komen vanwege alle agenten die in de tuin stonden te kotsen, wat heel slecht voor het imago van het korps zou zijn.

Uiteindelijk was het Deborah die orde op zaken stelde. Ze haalde het ambulancepersoneel over om het slachtoffer te verdoven en mee te nemen, waardoor de verbazingwekkend teergevoelige technici weer aan het werk konden. De stilte die in het kleine huis neerdaalde toen de verdoving vat kreeg op het ding was zo goed als extatisch. Het ambulancepersoneel dekte het ding af, legde het zonder te laten vallen op hun brancard en reden ermee de zonsondergang in.

En dat was net op tijd: zodra de ambulance van de oprit wegreed, kwamen de perswagens aanrijden. Eigenlijk wel jammer. Ik had dolgraag de reactie van een paar verslaggevers willen zien, vooral die van Rick Sangre. In de streek stond hij voorop als het ging om ‘Als het bloedt, is het goed’ en ik had hem nog nooit op een uiting van pijn of afgrijzen kunnen betrappen, behalve voor de camera of als zijn haar niet goed zat. Maar het mocht niet zo zijn. Tegen de tijd dat Ricks cameraman klaar was om te draaien, was er niets anders te zien dan het kleine huis, de afzetting met gele linten en een handjevol smerissen die hun kaken stijf op elkaar hielden. Die hadden Sangre op een goede dag al weinig te melden en zouden hem nu waarschijnlijk niet eens hun eigen naam vertellen.

Voor mij was er eigenlijk niet veel te doen. Ik was met Deborah meegekomen en had mijn spullen dus niet bij me; bovendien was er met het blote oog nergens een spatje bloed te zien. Maar omdat het mijn terrein was, had ik toch het gevoel dat ik me nuttig moest maken en iets moest vinden, maar onze chirurgische vriend was te zorgvuldig te werk gegaan. Voor de zekerheid keek ik toch nog even in de rest van het huis, wat niet veel voorstelde. Er was een kleine slaapkamer, een nog kleinere badkamer en een wc. Die waren zo te zien allemaal leeg, op een kaal en versleten matras na dat in de slaapkamer op de vloer lag. Het leek wel afkomstig uit dezelfde uitdragerij als de stoel in de woonkamer en was platgeslagen als een Cubaanse biefstuk. Verder was er helemaal niets te zien, geen meubels of gebruiksvoorwerpen, zelfs geen plastic lepel.