Het enige dat ook maar een beetje in de richting van iets persoonlijks wees, was hetgeen Angel-zonder-iets onder de tafel vond toen ik klaar was met mijn vluchtige ronde door het huis. ‘Hola,’ zei hij, en hij pakte met zijn pincet een vel blocnotepapier op. Ik liep naar hem toe om te kijken wat het was. Het was nauwelijks de moeite waard: een wit vodje, met bovenaan een rafelrandje waar een vierkantje uit gescheurd was. Ik keek boven Angels hoofd, en ja hoor, daar op de rand van de tafel zat het ontbrekende vierkantje op de zijkant van de tafel geplakt met plakband. ‘Mira,’ zei ik, en Angel keek ernaar. ‘Aha,’ zei hij.
Terwijl hij het plakband omzichtig onderzocht — plakband houdt vingerafdrukken prachtig vast — legde hij het papier weer op de vloer en ik ging op mijn hurken zitten om het te bekijken. In een spinachtig handschrift waren er een paar letters op te lezen. Ik keek nog eens goed en las: T-R-O-U-W.
‘Trouw?’ zei ik.
‘Tuurlijk. Is dat geen belangrijke deugd?’
‘Laten we het aan het ding vragen,’ zei ik, waarop Angel zo hevig huiverde dat hij bijna zijn pincet uit zijn handen liet vallen.
‘Me cago en diez met die shit,’ zei hij, en hij pakte een plastic zak om het papier in te doen. Het leek me niet de moeite waard om te blijven toekijken en verder was er echt niets te zien, dus ik liep naar de deur.
Ik ben zeker geen professionele profielschetser, maar vanwege mijn duistere liefhebberij heb ik vaak een zeker inzicht in andere misdaden die uit dezelfde hoek lijken te komen. Maar deze zaak ging alles wat ik ooit had gezien of me zelfs maar kon voorstellen ver te boven. Er was geen enkele aanwijzing die op persoonlijkheid of motief wees, en ik was zowel geïntrigeerd als geïrriteerd. Welk roofdier liet zijn prooi nu zo liggen, kronkelend en wel?
Ik ging naar buiten en bleef in het portiek staan. Doakes stond te smoezen met hoofdinspecteur Matthews, vertelde hem iets wat de hoofdinspecteur kennelijk zorgen baarde. Deborah was dicht naast de oude dame gaan zitten en praatte op rustige toon met haar. Ik voelde een bries opkomen, van die windvlagen vlak voor een onweersbui die in juli onvermijdelijk is, en toen ik opkeek, plensden de eerste dikke regendruppels op de stoeptegels. Rick Sangre, die bij het lint met zijn microfoon had staan zwaaien om de aandacht te trekken van hoofdinspecteur Matthews, keek ook omhoog naar de wolken en toen de donder begon te rollen gooide hij zijn microfoon naar zijn producent en haastte zich de nieuwswagen in.
Mijn maag begon ook te rommelen, en ik realiseerde me dat ik door alle opwinding mijn lunch was vergeten. Dat was een kwalijke zaak; ik moest op krachten blijven. Mijn van nature snelle stofwisseling vereiste voortdurende aandacht, op dieet was niks voor Dexter. Maar ik moest met Deborah meerijden en ik had het vage idee dat ze weinig meelij zou tonen als ik over eten zou beginnen. Ik keek weer naar haar. Ze zat dicht tegen de oude dame aan, mrs. Medina, die klaarblijkelijk klaar was met overgeven en nu hevig zat te snotteren.
Ik zuchtte en liep door de regen naar de auto. Ik vond het niet echt erg om nat te worden. Het zag ernaar uit dat ik nog lang zou moeten wachten om op te kunnen drogen.
En lang wachten werd het, meer dan twee uur. Ik zat in de auto, luisterde naar de radio en probeerde me hap voor hap een sandwich medianoche voor te stellen: het kraken van de korst, zo knapperig en krokant dat je je tandvlees eraan openhaalt als je een hap neemt. Je proeft eerst de mosterd, gevolgd door de geruststellende smaak van kaas en het zout van het vlees. Volgende hap: een zilveruitje. Goed kauwen, de smaken goed vermengen. Slikken. Een grote slok Iron Beer (uitgesproken als ‘Iroan Beyer’, het is mineraalwater). Zucht. Zoete zaligheid. Ik doe niets liever dan eten, behalve buitenspelen met de Ruiter. Het is echt een wonder der genetica dat ik niet dik ben.
Ik zat aan mijn derde denkbeeldige broodje toen Deborah eindelijk naar de auto terugkeerde. Ze schoof op de bestuurdersstoel, deed het portier dicht en zat daar een tijdje zomaar door de met regen bespatte voorruit voor zich uit te staren. Ik wist dat het niet het beste was wat ik had kunnen zeggen, maar ik kon er niets aan doen. ‘Je ziet er afgemat uit, Deb. Wat dacht je van een lunch?’
Ze schudde haar hoofd en zei niets.
‘Een lekker broodje? Of een fruitsalade — om je suikerspiegel op te peppen? Kom, dan voel je je weer een stuk beter.’
Nu keek ze me aan, maar niet met een blik die echt een belofte inhield dat er binnenkort een lunch in het verschiet lag. ‘Dit is de reden waarom ik een smeris ben geworden,’ zei ze.
‘De fruitsalade?’
‘Dat ding daar binnen...’ zei ze, en toen keek ze weer door de voorruit. ‘Ik wil die... die, wat het ook is dat zoiets met een mens kan doen, te pakken krijgen. Ik wil het zo graag, dat ik het in mijn mond kan próéven.’
‘En? Smaakt het een beetje naar een sandwich, Deborah? Want...’
Ze sloeg met haar handpalmen hard tegen de rand van het stuur. Daarna nog een keer. ‘Godverdómme!’ zei ze. ‘God-gloeiende-verdómme!’
Ik zuchtte. Het zag ernaar uit dat de al zo lang lijdende Dexter niet op zijn korst brood mocht rekenen. En dat allemaal omdat Deborah een soort openbaring kreeg bij het zien van een kronkelend stuk vlees. Natuurlijk was het iets vreselijks en de wereld zou een veel betere plek zijn zonder iemand die tot zoiets in staat was, maar moesten we daarom de lunch dan maar overslaan? Moesten we juist niet allemaal op krachten blijven om die man te pakken te kunnen krijgen? Toch leek dit niet het juiste moment om dat aan Deborah uit te leggen, dus ik bleef daar maar gewoon zitten, keek naar de regen die tegen de ruit spatte, en begon aan mijn vierde denkbeeldige sandwich.
De volgende morgen had ik me amper geïnstalleerd in mijn eigen kantoortje of de telefoon ging. ‘Hoofdinspecteur Matthews wil iedereen spreken die er gisteren bij was,’ zei Deborah.
‘Goedemorgen, zus. Prima, dank je, en met jou?’
‘Nu meteen,’ zei ze, en ze hing op.
De politiewereld bestaat uit een en al routine, zowel officieel als onofficieel. Dat is een van de redenen waarom ik zoveel van mijn werk houd. Ik weet altijd wat er komen gaat en dus hoef ik minder menselijke reacties te onthouden, kan ik op de juiste momenten doen alsof en loop ik minder het risico betrapt te worden als ik even niet oplet en zodanig zou reageren dat er getwijfeld zou kunnen worden aan het feit dat ik deel uitmaak van het menselijk ras.
Voor zover ik weet had hoofdinspecteur Matthews nog nooit ‘iedereen die er gisteren bij was’ bij elkaar geroepen. Zelfs als een zaak grote media-aandacht kreeg, handelde hij zelf de communicatie met de pers en zijn meerderen af en liet de lokale chef het casework afhandelen. Ik kon geen enkele reden verzinnen waarom hij van zijn protocol zou afwijken, zelfs niet bij zo’n ongebruikelijke zaak als deze. En zeker niet zo sneclass="underline" hij had amper tijd voor een persverklaring gehad.
Maar ‘nu meteen’ betekende nog altijd nu meteen, voor zover ik dat kon beoordelen, dus liep ik met onvaste tred de gang uit naar het kantoor van de hoofdinspecteur. Zijn secretaresse Gwen zat aan haar bureau — zij was een van de meest efficiënte vrouwen ooit. Ze was ook een van de meest doorsnee en serieuze vrouwen, zodat ik haast onmogelijk de verleiding kon weerstaan om haar te plagen. ‘Gwendolyn! Visioen van stralende lieftalligheid! Vlieg met me weg naar het bloedlab!’ zei ik bij het binnenkomen.
Ze knikte naar de deur aan de overkant van het kantoor. ‘Ze zijn in de vergaderzaal,’ zei ze met een onbewogen gezicht.
‘Is dat een nee?’
Haar hoofd bewoog twee centimeter naar rechts. ‘Die deur daar,’ sprak ze. ‘Ze wachten op je.’