‘Laat zitten,’ zei Doakes.
Coronel opende zijn mond, Doakes trok zijn wenkbrauwen op — en bij nader inzien, misschien doordat hij het gezicht onder die wenkbrauwen zag, besloot agent Coronel het maar zo te laten.
Hoofdinspecteur Matthews schraapte zijn keel in een poging de leiding weer in handen te nemen. ‘Zijn er nog vragen? Goed dan, mr. Chutsky. Als er nog iets is waarmee we u kunnen helpen...’
‘Eigenlijk, hoofdinspecteur, zou ik het zeer waarderen als ik een van uw mensen als contactpersoon zou mogen lenen. Iemand die me wegwijs kan maken, de puntjes op de i kan zetten, dat soort dingen.’
Alle hoofden aan tafel draaiden zich eensgezind naar Doakes, behalve dat van Chutsky. Hij wendde zich tot Deborah, en zei: ‘Wat dacht je ervan, brigadier?’
9
Ik moet toegeven dat het verrassende einde van hoofdinspecteur Matthews’ bijeenkomst me een beetje had overrompeld, maar nu wist ik tenminste waarom iedereen zich gedroeg als een stel laboratoriumratten die in een leeuwenkuil werden gegooid. Niemand vindt het prettig als de fbi bij een zaak betrokken wordt; de enige lol ervan is om ze het zo moeilijk mogelijk te maken als dat toch gebeurt. Maar Chutsky was blijkbaar van zulk zwaar geschut dat ons zelfs dat kleine genoegen niet vergund zou zijn.
Waarom Deborah zo rood als een pioen werd was een nog dieper mysterie, maar dat was niet mijn probleem. Mijn probleem was opeens wat duidelijker geworden. Je denkt misschien dat Dexter een dom ventje is omdat hij het niet eerder doorhad, maar toen het kwartje eindelijk viel, kon ik mezelf wel voor mijn kop slaan. Misschien had al dat bier bij Rita mijn geestelijke vermogens wel gekortwiekt.
Maar het was duidelijk dat het bezoek uit Washington door niemand minder dan Dexters persoonlijke Nemesis, brigadier Doakes, over ons was afgeroepen. Er waren vage geruchten geweest dat zijn militaire diensttijd ongebruikelijk was geweest, en ik begon daar steeds meer geloof aan te hechten. Toen hij het Ding op tafel zag liggen, had hij niet met ongeloof, woede, afgrijzen of angst gereageerd, maar met iets veel interessanters: herkenning. Hij had hoofdinspecteur Matthews ter plaatse verteld wat dat was, en met wie hij contact moest opnemen. Die specifieke Wie had Chutsky gestuurd. En daarom had ik het bij het rechte eind toen ik op de vergadering meende te zien dat Chutsky en Doakes elkaar herkenden, want wat er ook aan de hand was waar Doakes van wist, Chutsky wist het ook, waarschijnlijk nog wel meer, en hij was gekomen om dat de kop in te drukken. En als Doakes van zoiets als dit op de hoogte was, moest er een ergens een manier te vinden zijn om zijn achter grond tegen hem te gebruiken en zo de arme, Gevangen Dexter uit zijn boeien te bevrijden.
Het was een briljante keten van pure logica. Ik verwelkomde de terugkeer van mijn reusachtige brein en gaf mezelf mentale schouderklopjes. Brave jongen, Dexter. Arf, arf.
Het is altijd fijn te merken dat de synapsen in je hersenen zodanig schakelen dat je beseft dat je zelfbeeld soms klopt. Maar in dit specifieke geval stond er meer op het spel dan alleen Dexters gevoel van eigendunk. Als Doakes iets te verbergen had, was ik een stapje dichter bij het weer oppakken van mijn liefhebberij gekomen.
Er zijn meerdere zaken waar Drieste Dexter goed in is, en sommige kunnen zelfs legaal in het openbaar uitgevoerd worden. Bijvoorbeeld zoiets als via de computer informatie verzamelen. Het was een vaardigheid die ik had ontwikkeld om absolute zekerheid te verkrijgen over nieuwe vriendjes als MacGregor en Reiker. Los van het feit dat ik graag onaangename situaties als het in stukjes hakken van de verkeerde persoon wil vermijden, confronteer ik mijn hobbygenoten graag met het bewijs van hun vroegere indiscreties voordat ik ze naar Dromenland stuur. Computers en het internet waren een geweldige bron van informatie.
Als Doakes iets te verbergen had, zou ik er waarschijnlijk wel achter komen wat dat was, dacht ik, of tenminste een loshangend draadje zou vinden waar ik aan kon trekken tot ik het hele breiwerk van zijn duistere verleden had ontrafeld. Zoals ik hem nu kende, was ik ervan overtuigd dat dat ellendig en Dexterachtig zou zijn. En als ik dat ene stukje vond... Het was misschien naïef te denken dat ik hem met dit stukje hypothetische informatie van mijn zaak kon halen, maar ik dacht dat die kans groot was. Niet door hem er direct mee te confronteren en te eisen dat hij zich koest moest houden, want anders, want dat zou bepaald niet verstandig zijn bij iemand als Doakes. Bovendien zou dat chantage zijn, en dat schijnt heel verkeerd te zijn. Maar informatie is macht, en ik zou beslist een manier vinden om Doakes op andere gedachten te brengen dan Dexter te schaduwen en zijn Kruistocht voor het Fatsoen te dwarsbomen. Wanneer iemands broek in brand staat heeft hij meestal weinig tijd om zich over het luciferdoosje van een ander zorgen te maken.
Ik liep opgelucht vanuit het kantoor van de hoofdinspecteur door de gang naar mijn eigen kantoortje op het bloedlab, en ging meteen aan de slag.
Een paar uur later had ik alles wat er te vinden viel. In het dossier van brigadier Doakes stonden opvallend weinig bijzonderheden. Het weinige wat er was benam me de adem: Doakes had een voornaam! Hij heette Albert — had iemand hem ooit zo aangesproken? Nee, dat was ondenkbaar. Ik dacht altijd dat hij Brigadier heette. En, o ja, hij was geboren. In Waycross, Georgia. De wonderen waren de wereld nog niet uit. Maar er was meer, beter nog, voordat hij bij de politie was gekomen, was brigadier Doakes... sergeant Doakes geweest! In het leger, bij de commando’s nog wel! Me Doakes voorstellen met zo’n zwierige baret op, marcherend naast John Wayne, was bijna meer dan ik aankon zonder in een soldatenlied uit te barsten.
Er stonden verschillende onderscheidingen en medailles bij, maar ik kon de heldendaden waarmee hij die had verdiend niet achterhalen. Toch voelde ik me al patriottischer door alleen al het feit dat ik de man kende. Het dossier bevatte verder bijna geen informatie. Het enige wat opviel was dat hij anderhalf jaar als ‘gedetacheerd’ te boek had gestaan. Doakes had als militair adviseur in El Salvador gediend, was teruggekeerd, had een halfjaar op het Pentagon gewerkt en was in onze fortuinlijke stad terechtgekomen. De politie van Miami had de onderscheiden veteraan maar wat graag willen opnemen en hem een lucratieve baan aangeboden.
Maar El Salvador... ik was geen geschiedeniskenner, maar ik wist me vaag te herinneren dat het daar een soort horrorshow was geweest. Er waren protestdemonstraties geweest op Brickell Avenue, ik wist niet meer waarom. Maar dat zou ik wel uitvinden. Ik startte de computer weer op en ging online en, ja hoor, daar was het. El Salvador was in de tijd dat Doakes er had gezeten een waar circus van marteling, verkrachting, moord en scheldpartijen. En niemand had eraan gedacht mij uit te nodigen.
Ik vond een heleboel informatie van mensenrechtengroeperingen. Wat ze te melden hadden over wat zich daar had afgespeeld was niet mis, bijna ten hemel schreiend. Niettemin was er, voor zover ik kon nagaan, nooit iets van hun protesten terechtgekomen. Het ging tenslotte ook maar om mensenrechten. Dat moet verschrikkelijk frustrerend zijn; een dierenrechtenorganisatie leek veel verder te komen. Deze arme drommels hadden onderzoek gedaan en hun verslagen gepubliceerd van verkrachtingen, elektrodes en veeprikkers, compleet met fotomateriaal, grafieken en namenlijsten van de gruwelijke onmenselijke monsters die er genoegen in schiepen de massa’s te laten lijden. En de gruwelijke onmenselijke monsters in kwestie vertrokken hoog en droog naar Zuid-Frankrijk terwijl de rest van de wereld restaurants boycotte vanwege kippenmishandeling.
Hoopgevend was het wel. Als ik ooit gepakt werd hoefde ik alleen maar tegen zuivelproducten te demonstreren en ze zouden me laten gaan.
De Salvadoraanse namen en historische feiten die ik tegenkwam zeiden me niet veel, de betrokken organisaties ook niet. Het was blijkbaar ontaard in zo’n schitterende vrijblijvende ruzie waar geen goed kamp aan te pas kwam, eerder alleen maar partijen met slechteriken, en de campesino’s zaten ertussenin. De vs hadden echter heimelijk een van de kampen gesteund, ondanks het feit dat ze er ook in dat kamp helemaal niet vies van waren om verdachte arme mensen tot moes te slaan. En juist deze kant trok mijn belangstelling. Iets had het tij in hun voordeel doen omslaan, de een of andere vreselijke dreiging die niet werd vermeld, iets wat zo verschrikkelijk moest zijn geweest dat de mensen naar veeprikkers in hun anus terugverlangden.