‘Nou, Cody,’ zei ik. ‘Tijd om een paar vissen te doden.’
Hij glimlachte, een uiterst zeldzame gebeurtenis. ‘Oké,’ zei hij.
Hij keek ademloos naar me toen ik hem liet zien hoe je een garnaal aan de haak rijgt. Toen probeerde hij het zelf, heel kalm en rustig duwde hij de haak door de garnaal tot de punt er aan de andere kant uit kwam. Hij keek van de haak naar mij. Ik knikte, hij keek weer naar de garnaal, hij voelde aan de plaats waar de haak door de schaal gebroken was.
‘Mooi,’ zei ik. ‘Laat hem nu maar in het water vallen.’ Hij keek naar me op. ‘Ja, de vissen zijn daar,’ zei ik. Cody knikte, legde zijn hengel op de reling en drukte op de knop van zijn spoel om de lijn te laten vieren en het aas in het water te laten zakken. Ik wierp mijn aas ook uit en we zaten daar een tijdje zachtjes op de golven te wiegen.
Ik keek naar Cody, die met een intense concentratie zat te vissen. Wellicht was het de combinatie van het open water en de kleine jongen, maar onwillekeurig kwam de gedachte aan Reiker bij me op. Ook al was het nu niet veilig om hem na te trekken, ik ging ervan uit dat hij schuldig was. Wanneer zou hij weten dat MacGregor verdwenen was, en wat zou hij eraan doen? Het leek heel waarschijnlijk dat hij in paniek zou raken en de wijk zou willen nemen; en toch, hoe meer ik erover nadacht, hoe meer ik me dat afvroeg. De mens is van nature niet geneigd om een heel leven achter zich te laten en ergens anders opnieuw te beginnen. Misschien zou hij alleen maar een tijdje op zijn hoede zijn. En als dat zo was, kon ik voorlopig rustig mijn tijd besteden aan de nieuwe aanwinst op mijn tamelijke exclusieve sociale deelnemerslijst, degene die verantwoordelijk was voor de Jammerende Plant van N.W. 4th Street, en het feit dat dit wel iets weg had van een Sherlock Holmes-titel maakte het er niet minder dringend op. Op de een of andere manier moest ik Doakes neutraliseren. Op de een of andere manier moest ik heel binnenkort...
‘Word jij straks mijn papa?’ vroeg Cody plotseling.
Gelukkig had ik niets in mijn mond, maar even leek het alsof er iets in mijn keel zat, iets van ongeveer de afmetingen van een kerstkalkoen. Toen ik weer kon ademhalen stamelde ik: ‘Waarom vraag je dat?’
Hij keek nog altijd naar zijn hengel. ‘Mammie zegt misschien van wel,’ zei hij.
‘O ja?’ vroeg ik. Hij knikte zonder op te kijken.
Mijn hoofd duizelde. Wat haalde Rita zich wel niet in haar hoofd? Ik was zo druk bezig geweest om Doakes mijn vermomming door de strot te duwen dat ik er helemaal niet bij had stilgestaan wat er in Rita’s hoofd omging. Dat had ik duidelijk wel moeten doen. Zou ze nu werkelijk denken, dat... dat was ondenkbaar. Maar ik moest op een heel rare manier aannemen dat het misschien wel zo logisch was als je een menselijk wezen was. Gelukkig ben ik dat niet, en de gedachte scheen me volslagen bizar toe. Mammie zegt misschien van wel? Zou ik misschien Cody’s papa worden? Wat betekende, eh...
‘Nou,’ zei ik, wat een heel goed begin was als je absoluut niet wist wat je daarna gaat zeggen. Gelukkig voor mij bewoog net op het moment dat ik besefte dat er met de beste wil van de wereld geen zinnig antwoord over mijn lippen zou komen, Cody’s dobber wild op en neer. ‘Je hebt beet!’ zei ik, en de daaropvolgende minuten kon hij alleen nog maar aan zijn vislijn hangen die van zijn spoel werd getrokken. De vis maakte een paar woedende zigzagbewegingen, naar rechts, naar links, onder de boot en recht naar de horizon. Maar ondanks een paar vluchtpogingen, van de boot weg, wist Cody de vis in te halen. Ik begeleidde hem terwijl hij zijn hengel boven water hield, de lijn binnenhaalde zodat ik uiteindelijk de onderlijn te pakken kon krijgen en de vis aan boord kon trekken. Cody keek toe hoe hij op het dek lag te spartelen en met zijn gevorkte staart woest om zich heen sloeg.
‘Een blauwe horsmakreel,’ zei ik. ‘Dat is een wilde vis.’ Ik bukte me om hem los te maken, maar hij ging zo tekeer dat ik hem niet te pakken kreeg. Er kwam een dun stroompje bloed uit zijn bek op mijn glanzend witte dek terecht, wat enigszins schokkend was. ‘Jak,’ zei ik. ‘Ik denk dat-ie de haak heeft ingeslikt. Die moeten we eruit snijden.’ Ik pakte mijn fileermes uit de zwart plastic schede en legde het op het dek. ‘Er komt heel wat bloed bij,’ waarschuwde ik Cody. Ik houd niet van bloed en wilde het niet op mijn boot hebben, zelfs geen vissenbloed. Ik deed twee passen naar de bakskist en pakte een oude handdoek die ik voor dat doel aan boord had.
‘Ha,’ hoorde ik achter me, zachtjes. Ik draaide me om.
Cody had het mes gepakt en ermee in het vlees gestoken, keek hoe de vis zich van het lemmet weg worstelde, en stak de punt er zorgvuldig nogmaals in. Deze keer raakte hij de kieuwen en er stroomde een straal bloed over het dek.
‘Cody,’ zei ik.
Hij keek naar me op en, wonder boven wonder, glimlachte. ‘Ik vind vissen leuk,’ zei hij.
10
Maandagmorgen had ik Deborah nog steeds niet te pakken gekregen. Ik had haar een paar keer gebeld, en hoewel de toon van haar stem op de voicemail me nu zo vertrouwd was dat ik die kon neuriën, had ze nog niet gereageerd. Het werd steeds frustre-render; ik had een mogelijke list bedacht om me uit de houdgreep van Doakes te bevrijden, en ik kwam niet verder dan de telefoon. Het is verschrikkelijk om afhankelijk van iemand te zijn.
Maar ik ben een volhouder en heb geduld, naast al mijn andere padvinderskwaliteiten. Ik had tientallen berichten achtergelaten, allemaal even geestig en opgewekt, en die positieve benadering had vast gewerkt want eindelijk kreeg ik antwoord.
Ik was net op mijn bureaustoel gaan zitten om een rapport over een dubbele moord af te maken, waar niets opwindends aan was. Eén wapen, hoogstwaarschijnlijk een kapmes, en een paar seconden woeste ongeremdheid. De eerste wonden van beide slachtoffers waren in bed toegebracht, waar ze kennelijk in flagrante delicto waren betrapt. De man had nog een arm op weten te tillen, maar iets te laat om zijn nek te beschermen. De vrouw was zelfs tot de deur gekomen toen een slag boven aan haar ruggengraat een straal bloed op de wand naast de deurpost had doen belanden. Dit was echt routinewerk, zoals het meeste eigenlijk, en extreem onplezierig. Er zit zoveel bloed in twee mensen, en als iemand besluit het er allemaal tegelijk uit te laten lopen, wordt het een verschrikkelijke en onaangename bende, wat ik tot in de grond weerzinwekkend vind. Door de boel op een rijtje te zetten en er een analyse van te maken voel ik me dan meestal weer stukken beter en zodoende kan mijn baan zo nu en dan veel voldoening geven.
Maar dit was echt een puinhoop. Ik had spatten gevonden op de plafondventilator, heel waarschijnlijk van het kapmes op het moment dat de moordenaar tussen twee steken in zijn arm had opgeheven. Omdat de ventilator aanstond, waren er tot in de verste hoeken bloedspatjes terechtgekomen.
Het was een drukke dag geweest voor Dexter. Ik was net bezig een alinea te formuleren om aan te geven dat het hier om een, zoals wij dat noemen, crime passionnel ging, toen de telefoon ging.
‘Ha Dex,’ zei de stem, en het klonk zo ontspannen, slaperig zelfs, dat het even duurde voor ik besefte dat het Deborah was.
‘Nou,’ zei ik. ‘De geruchten dat je dood was, waren dus overdreven.’
Ze lachte, en opnieuw klonk dat uitgesproken warm, heel anders dan haar normale vinnige lachje. ‘Ja,’ zei ze. ‘Ik leef nog. Maar Kyle heeft me behoorlijk beziggehouden.’
‘Herinner hem aan de werktijden, zus. Ook brigadiers hebben hun rust nodig.’
‘Hmm, dat weet ik zo net nog niet,’ zei ze. ‘Ik voel me behoorlijk goed zonder.’ Ze stiet een tweelettergrepige keelklank uit die zó niets voor Debs was dat het net leek alsof ze me vroeg te laten zien hoe je het beste door levend mensenbot kon zagen.