Выбрать главу

‘Je bent toch niet alleen maar bezig Doakes in de shit te werken, wel?’ vroeg Deborah aan me.

‘In hoofdinspecteur Matthews’ vergaderruimte,’ zei ik. ‘Toen Kyle Doakes daar voor het eerst zag, dacht ik even dat ze elkaar herkenden.’

‘Dat was mij niet opgevallen,’ zei Deborah met gefronst voorhoofd.

‘Jij was druk bezig met blozen,’ zei ik. Ze bloosde weer, wat naar mijn smaak wat overdreven was. ‘Bovendien, wist Doakes als enige wie hij moest bellen toen hij de plaats delict had gezien.’

‘Doakes weet het een en ander,’ gaf Chutsky toe. ‘Uit zijn militaire diensttijd.’

‘Wat dan?’ vroeg ik. Chutsky keek me een hele tijd aan, zijn zonnebril althans. Hij trommelde op de tafel met die malle roze ring en het zonlicht flitste in de diamant op. Toen hij uiteindelijk begon te praten, was het alsof de temperatuur aan tafel twintig graden was gedaald.

‘Makker,’ zei hij, ‘ik wil je niet in de problemen brengen, maar hier moet je mee ophouden. Houd je gedeisd. Zoek een andere hobby. Anders kom je diep in de shit te zitten... en word je doorgetrokken.’ Voordat ik daar een schitterend antwoord op kon bedenken, dook de ober naast hem op. Chutsky hield van achter de brillenglazen mijn blik nog een lang ogenblik vast. Toen gaf hij de menukaart aan de ober. ‘De bouillabaisse is hier erg goed,’ zei hij.

De rest van de week verdween Deborah weer, wat niet best was voor mijn eigendunk, want hoe vreselijk ik het ook vond om toe te geven, zonder haar hulp zat ik vast. Ik kon geen plan B bedenken om Doakes te lozen. Hij was er nog steeds, onder de boom aan de overkant van mijn appartement, reed achter me aan naar Rita’s huis, en ik had er geen antwoord op. Mijn eens zo trotse brein zat z’n staart achterna en ving alleen maar lucht.

Vanbinnen voelde ik de Zwarte Ruiter kolken, jammeren en worstelen om eruit te klimmen en het stuur over te nemen, maar dan doemde Doakes achter zijn autoruit op, die me dwong mezelf in toom te houden en nog een blikje bier te nemen. Ik had te hard gewerkt om mijn perfecte leventje op orde te krijgen, en dat zou ik nu niet de mist in laten gaan. De Ruiter en ik konden nog wel wat langer wachten. Harry had me discipline bijgebracht, en daar moest ik het mee doen tot er gelukkiger tijden aanbraken.

‘Geduld,’ zei Harry. Hij stopte even om in een tissue te hoesten.

‘Geduld is belangrijker dan slim, Dex. Slim ben je al.’

‘Dank je wel,’ zei ik. Ik bedoelde het beleefd, echt, omdat ik me totaal niet op mijn gemak voelde in Harry’s ziekenhuiskamer. Door de geur van geneesmiddelen, ontsmettingsmiddel en urine, vermengd met de lucht van ingehouden lijden en klinische dood wenste ik bijna dat ik ergens anders was. Natuurlijk, als onervaren monster vroeg ik me nooit af of Harry wellicht niet hetzelfde voelde.

‘In jouw geval moet je nóg meer geduld hebben, want je denkt dat je zo slim bent dat je ermee weg kunt komen,’ zei hij. ‘Maar dat ben je niet. Niemand is dat.’ Hij stopte weer om te hoesten, en deze keer duurde het langer en leek het dieper te gaan. Om Harry zo te zien: de onverwoestbare supersmeris en pleegvader Harry, trillend, rood aanlopend en met tranende ogen van de inspanning, het werd me bijna te veel. Ik moest een andere kant op kijken. Toen ik even later weer zijn kant op keek, keek Harry me weer aan.

‘Ik ken je, Dexter. Ik ken je beter dan jij jezelf kent.’ Nou, dat kon ik nog wel geloven, totdat hij vervolgde: ‘In de grond ben je een goede jongen.’

‘Niet waar,’ zei ik, terwijl ik aan al die schitterende dingen dacht die ik nog niet had mogen doen; de wens alleen al om ze te doen sloot alle associaties met goed-zijn nagenoeg uit. En dan had je ook nog het feit dat de meesten van de andere puistenkoppen en hormoonbommen van mijn leeftijd die als goed werden beschouwd, net zomin zoals ik waren als een orang-oetan. Maar Harry wilde daar niet van horen.

‘Jawel,’ zei hij. ‘En daar moet je in geloven. Je hebt het hart behoorlijk op de goede plek zitten, Dex,’ zei hij, waarna hij in een epische hoestaanval instortte. Die leek wel minutenlang te duren en hij leunde verzwakt tegen zijn kussen. Hij deed even zijn ogen dicht, en toen hij ze weer opende waren ze Harry-staalblauw, helderder dan ooit in het bleke groen van zijn stervende gezicht. ‘Geduld,’ zei hij. En hij zei het met nadruk, ook al had hij nog zo’n verschrikkelijke pijn en voelde hij zich nog zo verzwakt. ‘Je hebt nog een lange weg te gaan en ik heb niet zo lang meer, Dexter.’

‘Dat weet ik,’ zei ik. Hij sloot zijn ogen.

‘Dat is precies wat ik bedoel,’ zei hij. ‘Je hoort nee te zeggen, maar maak je geen zorgen, je hebt nog zeeën van tijd.’

‘Maar jij niet,’ zei ik, niet wetend welke kant dit opging.

‘Dat klopt,’ zei hij. ‘Maar mensen doen alsof. Zodat ik me er beter over ga voelen.’

‘Zou je je er ook beter door voelen?’

‘Nee,’ zei hij en hij deed zijn ogen weer open. ‘Maar op menselijk gedrag kun je geen logica loslaten. Je moet geduldig zijn, kijken en leren. Anders verkloot je het. Je wordt gepakt en... daar gaat de helft van mijn erfgoed.’ Hij sloot zijn ogen weer en ik hoorde aan zijn stem hoeveel inspanning hem dit kostte. ‘Je zuster wordt een puike smeris. Jij...’ Een trage glimlach gleed over zijn gezicht, een beetje triest, ‘jij zult iets anders worden. Ware gerechtigheid. Maar alleen als je geduld hebt. Als je kans zich niet aandient, Dexter, wacht dan tot het zover is.’

Het leek allemaal zo overweldigend voor een achttienjarig aspirant-monster. Ik wilde alleen maar Het Ding doen, eigenlijk heel simpel, gewoon dansen in het maanlicht en het felle lemmet vrijelijk laten gaan — het was zo eenvoudig, zo natuurlijk en heerlijk — dwars door alle onzin heen snijden, tot op de kern der dingen. Maar dat kon niet. Harry maakte het ingewikkeld.

‘Ik weet niet wat ik ga doen als je dood bent,’ zei ik.

‘Je redt je wel,’ zei hij.

‘Ik moet zoveel onthouden.’

Harry stak zijn hand uit en drukte op de knop die aan een snoer naast zijn bed hing. ‘Het komt wel weer boven,’ zei hij. Hij liet het snoer vallen en het was haast alsof hij zijn laatste kracht had gebruikt toen het weer naast het bed viel. ‘Het komt wel weer boven.’ Hij sloot zijn ogen en even was ik alleen in de kamer. De zuster kwam haastig binnen met een spuit en Harry opende één oog. ‘We kunnen niet altijd doen wat we denken dat we moeten doen. Dus als je niets anders kunt doen, dan wacht je af,’ zei hij, en hij strekte zijn arm voor zijn injectie. ‘Hoe groot... de druk... die je voelt ook is.’

Ik keek naar hem zoals hij daar lag, zoals hij zonder ineen te krimpen de injectie onderging, en ik wist dat ook al zou de opluchting die dit veroorzaakte tijdelijk zijn, zijn einde naderde en hij er niets aan kon doen; en ik wist ook dat hij niet bang was, dat hij dit op de juiste manier zou doen, zoals hij alles in zijn leven op de juiste manier had gedaan. En dit wist ik ook: Harry begreep me. Dat had verder niemand ooit gedaan en niemand ter wereld zou me ook ooit begrijpen. Alleen Harry.

De enige reden die ik kon bedenken om menselijk te zijn, was dat ik meer op hem wilde lijken.

11

En ik had zo veel geduld. Het was niet gemakkelijk, maar het was Harry’s ding. De felle, stalen veer binnen in mij moest opgerold blijven, zich koest houden en wachten, kijken; ik moest de hete, zalige ontspanner stevig in zijn koude doosje opgesloten houden tot het de juiste Harry-tijd was om hem los te laten en in een radslag door de nacht te laten schieten. Vroeg of laat zou zich een gaatje voordoen waar we doorheen konden springen. Vroeg of laat zou ik een manier vinden om Doakes met zijn ogen te laten knipperen.