Baleen was een peperduur restaurant waar ik met mijn bescheiden middelen nooit naartoe zou gaan. Door de elegantie die de eikenhouten lambrisering uitstraalde, kreeg je het gevoel dat je een choker en slobkousen nodig had. Het heeft ook een van de schitterendste uitzichten op de Biscayne Bay van de stad, en als je geluk hebt, ze beschikken er over een handvol tafels waaraan je daar ook van kunt genieten.
Kyle had geluk, of het moest zijn dat zijn magische aura indruk op de hoofdkelner had gemaakt, want hij en Deborah zaten uitgerekend aan zo’n tafeltje een fles mineraalwater en een schaaltje krabkoekjes te verorberen. Ik pakte er meteen eentje en nam een hap toen ik in de stoel tegenover Kyle ging zitten.
‘Jammie,’ zei ik. ‘Hier komen de goede krabben dus terecht als ze dood zijn.’
‘Debbie zegt dat je iets voor ons hebt,’ zei Kyle. Ik keek naar mijn zus, die altijd Deborah of Debs was geweest, maar zeker geen Debbie. Ze zei niets en liet deze monsterachtige vrijpostigheid toe, dus ik richtte mijn aandacht weer op Kyle. Hij droeg wederom de designerzonnebril en zijn belachelijke roze ring flonkerde toen hij achteloos zijn haar van zijn voorhoofd veegde.
‘Ik hoop dat het iets is,’ zei ik. ‘Maar ik moet oppassen dat ik niet doorgetrokken word.’
Kyle keek me een hele poos aan, schudde toen zijn hoofd en trok aarzelend zijn mondhoeken ongeveer een halve centimeter omhoog. ‘Oké,’ zei hij. ‘Eén-nul. Maar je zou verbaasd staan hoe vaak die zin effect heeft.’
‘Ik zou versteld staan, dat weet ik zeker,’ zei ik. Ik gaf hem mijn uitdraai van de database. ‘Terwijl ik even op adem kom, kunnen jullie dit alvast bekijken.’
Kyle fronste zijn wenkbrauwen en vouwde het papier open. ‘Wat is dit?’
Deborah leunde naar voren, en ze zag eruit als de gretige, jonge speurhond die ze was. ‘Je hebt wat gevonden! Ik wist het wel,’ zei ze.
‘Het zijn maar twee adressen,’ zei Kyle.
‘Een ervan kan heel goed het schuilhol van een zekere onorthodoxe medicus met een Midden-Amerikaans verleden zijn,’ zei ik, en ik vertelde hoe ik de adressen had gevonden. Ik moest hem nageven dat hij zichtbaar onder de indruk was, zelfs met die zonnebril.
‘Daar had ik aan moeten denken,’ zei hij. ‘Heel goed.’ Hij knikte en tikte met een vinger tegen het papier. ‘Volg het geld. Werkt altijd.’
‘Natuurlijk ben ik er niet helemaal zeker van,’ zei ik.
‘Nou, ik durf erom te wedden,’ zei hij. ‘Ik denk dat je dr. Danco gevonden hebt.’
Ik keek naar Deborah. Ze schudde haar hoofd, dus ik keek weer naar Kyles brillenglazen. ‘Interessante naam. Pools?’
Chutsky schraapte zijn keel en keek uit over het water. ‘Vóór jouw tijd, vermoed ik. Je had vroeger een reclamespotje, Danco presenteert de Groent-o-matic: schil en hak met gemak.’ De donkere glazen draaiden weer mijn kant op. ‘Die vent noemden we altijd dr. Danco. Hij hakte groenten. Dat soort grappen vind je leuk als je ver van huis bent en verschrikkelijke dingen meemaakt,’ zei hij.
‘Maar nu maken we die dingen dicht bij huis mee,’ zei ik. ‘Wat doet-ie hier?’
‘Lang verhaal,’ zei Kyle.
‘Dat betekent dat hij het niet wil vertellen,’ legde Deborah uit.
‘Nou, dan neem ik nog maar een krabkoekje,’ zei ik. Ik boog naar voren en nam het laatste koekje van de schaal. Ze waren erg lekker.
‘Kom op, Chutsky,’ zei Deborah. ‘Er is dus een dikke kans dat we weten waar die vent zit. Wat ga je daaraan doen?’
Hij legde zijn hand op de hare en glimlachte. ‘Ik ga lunchen,’ zei hij. En met zijn andere hand pakte hij de menukaart.
Deborah keek hem een tijdje van opzij aan. Toen trok ze haar hand weg. ‘Shit,’ zei ze.
Het eten was werkelijk uitstekend en Chutsky deed zijn uiterste best kameraadschappelijk en aangenaam over te komen, alsof hij had besloten dat wanneer je de waarheid niet kunt vertellen, je dan maar prettig gezelschap kunt zijn. Eerlijk gezegd kon ik daar niet over klagen, aangezien ik over het algemeen met dezelfde truc wegkwam, maar Deborah leek er niet blij mee te zijn. Ze zat te morren en in haar eten te prikken, terwijl Kyle moppen tapte en vond ik het ook niet geweldig dat de Dolphins dit jaar voor goud gingen. Voor mijn part wonnen ze de Nobelprijs voor literatuur, maar als goed ontworpen kunstmens had ik een paar welgemeend klinkende opmerkingen over het onderwerp paraat waarmee Chutsky kennelijk tevreden was, en hij babbelde op z’n charmantst verder.
We kregen zelfs een dessert, wat ik voor het leid-ze-met-etentrucje wat overdreven vond, vooral omdat Deborah noch ik helemaal niet werd afgeleid. Maar het was lekker eten, dus het zou barbaars van me zijn als ik erover mopperde.
Natuurlijk had Deborah haar hele leven er heel hard aan gewerkt om barbaars te worden, dus toen de ober een enorm ding van chocola voor Chutsky neerzette, die zich met twee vorkjes naar haar toe wendde, en ‘Zo...’ zei, nam ze de gelegenheid te baat en gooide een lepel op tafel.
‘Nee,’ zei ze tegen hem. ‘Ik wil niet nog een kopje koffie, ik wil geen chocolade-wat-het-ook-is. Ik wil verdomme antwoord. Wat gaan we met die vent doen?’
Hij keek haar enigszins verbaasd aan, vertederd zelfs, alsof mensen van zijn beroepsgroep met lepels gooiende vrouwen best nuttig en charmant vonden, maar dat hij haar timing nogal ongelukkig vond. ‘Mag ik eerst even mijn toetje opeten?’ vroeg hij.
12
Deborah reed met ons via Dixie Highway naar het zuiden. Ja, óns, zei ik. Tot mijn verbazing was ik een waardevol lid van het Gerechtigheidsbondgenootschap geworden en werd mij medegedeeld dat mij de eer te beurt viel om met mijn eigen onvervangbare zelf het kwaad de weg te versperren. Hoewel ik daar helemaal niet blij mee was, maakte een klein incident het bijna de moeite waard.
Toen we bij de deur van het restaurant stonden te wachten tot Deborahs auto zou worden gebracht, had Chutsky opeens zachtjes gemompeld: ‘Wat krijgen we nou!’ en was de oprijlaan af geslenterd. Ik keek hem na en zag hem op een kastanjebruine Taurus toe lopen die onopvallend onder een palm geparkeerd stond. Debs staarde me boos aan alsof het allemaal mijn schuld was, en we keken beiden toe hoe Chutsky op het portierraampje klopte, dat daarop omlaag werd geschoven en, uiteraard, de immer waakzame brigadier Doakes onthulde. Chutsky boog over de auto heen en zei iets tegen Doakes, die een blik op mij wierp, zijn hoofd schudde, het raam sloot en wegreed.
Chutsky zei niets toen hij zich weer bij ons voegde. Maar voordat hij voor in de auto stapte, keek hij mij wel iets anders aan.
Het was twintig minuten rijden naar de plek waar Quail Roost Drive van oost naar west loopt en Dixie Highway kruist, pal naast een winkelcentrum. Twee straten verderop leiden een reeks zijstraten naar een rustige arbeiderswijk van kleine en overwegend propere huizen, vaak met twee auto’s op de korte oprit en fietsen her en der verspreid op het gazon.
Een van die straten boog naar links af en leidde naar een doodlopende straat, en daar vonden we het huis waarnaar we op zoek waren, een zachtgeel gepleisterd onderkomen met een overwoekerde tuin. Op de oprit stond een gedeukte, grijze bestelbus met rode belettering waarop te lezen stond: HERMANOS CRUZ — LIMPIADORES, Gebr. Cruz Schoonmakers.
Debs keerde en reed tot halverwege de volgende zijstraat. Ze stopte bij een huizenblok waar voor de deur en op het gazon een stuk of zes auto’s stonden, en waar luide rapmuziek uit opklonk. Ze keerde weer, zodat onze auto met de neus naar ons doelwit stond, en parkeerde onder een boom. ‘Wat denk je?’ zei ze.
Chutsky haalde zijn schouders op. ‘Ahem. Zou kunnen,’zei hij. ‘Laten we een poosje wachten.’ En het daaropvolgende halfuur ging onze sprankelende conversatie niet verder dan dat. Amper genoeg om de geest alert te houden, dus ik merkte dat mijn gedachten afdwaalden naar het kleine plankje in mijn appartement waarop het palissander kistje stond met een aantal dubbele glasplaatjes, van het soort dat je onder een microscoop legt. Elk plaatje bevatte één enkele druppel bloed, helemaal opgedroogd natuurlijk. Anders had ik die viezigheid niet in huis willen hebben. Veertig vensters op mijn schimmige andere zelf. Eén druppel bloed van elk van mijn avontuurtjes. Zo was daar bijvoorbeeld Eerste Zuster geweest, die lang, lang geleden haar patiënten langzaam met een zorgvuldige overdosis liet inslapen onder het mom van pijnbestrijding. En de volgende was de handvaardigheidleraar van de middelbare school die verpleegstertjes wurgde. Wonderlijk contrast, en de ironie ervan vind ik kostelijk.