‘Misschien,’ zei hij nogmaals, waar we niet veel aan hadden. Dat hele verhaal over Danco was natuurlijk interessant, maar ik was hier niet voor niets. ‘Hoe dan ook,’ zei Chutsky, ‘tegen hem moeten we het dus opnemen.’
Niemand had daar veel op te zeggen, en dat gold ook voor mij. Ik bekeek de dingen die ik had gehoord van alle kanten op zoek naar een aanknopingspunt dat me kon helpen bij de plaag die Doakes voor me was. Ik geef toe dat er op dat moment niets in me opkwam, wat me tot nederigheid stemde. Maar ik had wel iets meer inzicht gekregen in onze schat van een dr. Danco. Dus hij was vanbinnen ook leeg, hè? Een wolf in schaapskleren. En ook hij had een manier gevonden om zijn talenten voor het hogere goed in te zetten, net als, nogmaals, die goeie ouwe Dexter. Maar nu was hij behoorlijk ontspoord, en ging hij wat meer lijken op elk willekeurig ander roofdier, naar welke onrustbarende kant zijn techniek hem ook stuurde.
Gek genoeg drong met dat inzicht ook een andere gedachte door in de borrelende ketel van Dexters donkere onderbewustzijn. Wat eerst nog een voorbijgaande gril leek, was nu een heel goed idee aan het worden. Waarom zou ik niet zelf achter die Danco aan gaan en een Duister Dansje met hem maken? Hij was een op het slechte pad geraakt roofdier, net als de anderen op mijn lijstje. Niemand, zelfs Doakes niet, kon ook maar iets tegen zijn verscheiden hebben. Ik had er eerder aan moeten denken om de dokter te vinden, wat nu dringender leek en waardoor mijn frustratie over het feit dat ik Reiker links moest laten liggen wegebde. Dus hij leek op mij, hè? Dat zouden we nog wel eens zien. Er schoot iets kouds langs mijn ruggengraat en ik ontdekte dat ik er reikhalzend naar uitkeek om de dokter beter te leren kennen en zijn werk diepgaand met hem te bespreken.
In de verte hoorde ik de donder van het middagonweer rommelen. ‘Shit,’ zei Chutsky. ‘Gaat het regenen?’
‘Elke dag rond dit tijdstip,’ zei ik.
‘Dat is niet best,’ zei hij. ‘We moeten iets doen voordat het gaat regenen. Jouw beurt, Dexter.’
‘Ik?’ zei ik, opgeschrikt uit mijn mijmerijen over misantropische medische missers. Ik had me weliswaar ingesteld op een ritje, maar daadwerkelijk ook iets dóén zat niet bij de deal inbegrepen. Ik bedoel, hier zaten twee geharde krijgers uit hun neus te eten, terwijl de Delicate Dexter met de kuiltjes in zijn wangen de kastanjes uit het vuur moest halen? Dat sloeg toch zeker nergens op?
‘Jij, ja,’ zei Chutsky. ‘Ik moet me op de achtergrond houden om te zien wat er gebeurt. Als hij het is, kan ik hem beter uitschakelen. En Debbie...’ Hij glimlachte naar haar, ook al keek zij hem kennelijk stuurs aan. ‘Debbie is te veel een smeris. Ze loopt als een smeris, ze kijkt als een smeris en misschien slingert ze hem nog op de bon.
Haar ruikt hij al op een kilometer afstand. Jij dus, Dex.’
‘Wat moet ik dan doen?’ vroeg ik, en ik geef toe dat ik nog steeds enigszins gerechtvaardigd verontwaardigd was.
‘Je loopt een keer langs het huis, om de doodlopende straat heen en terug. Houd je ogen en oren open en val niet te veel op.’
‘Opvallen? Ik weet niet eens hoe dat moet,’ zei ik. ‘Mooi. Dan is het dus een makkie.’
Het was duidelijk dat logica, noch volkomen terechte ergernis iets zou helpen, dus opende ik het portier en stapte uit, maar ik kon het niet nalaten een afscheidsscène ten beste te geven. Ik boog me door het portierraam naar Deborah en zei: ‘Hopelijk overleef ik dit om het te kunnen berouwen.’ En heel attent rommelde de donder nogmaals vlakbij.
Ik liep over het trottoir naar het huis. Ik stapte op bladeren en een paar geplette sapdoosjes uit het lunchpakket van een of ander kind. Er schoot een kat over een grasveld toen ik voorbijkwam, die abrupt zijn pootjes ging zitten wassen en me van een veilige afstand aanstaarde.
Uit het huis met al die auto’s voor de deur veranderde de muziek en iemand riep: ‘Wooo!’ Prettig om te weten dat iemand plezier had terwijl ik een wisse dood tegemoet ging. Het gazon was verwaarloosd en er lagen een paar doorweekte kranten op de oprit. Maar geen stapel rondslingerende ledematen en er kwam ook niemand naar buiten rennen die me probeerde te vermoorden. Maar toen ik langs het huis liep, hoorde ik wel een televisiequiz in het Spaans blèren. Een man verhief zijn stem boven de hysterische presentator uit en ik hoorde een bord op de grond kletteren. Toen met een windvlaag de eerste grote regendruppels vielen, waaide er ook een ammoniageur uit het huis mee.
Ik liep langs het huis verder en weer terug naar de auto. Er spatten nog een paar regendruppels en er klonk een klap onweer, maar verder bleef het droog. Ik stapte weer in. ‘Niet erg onheilspellend,’ rapporteerde ik. ‘Het gazon moet nodig gemaaid worden en er hangt een vage ammonialucht. Stemmen in het huis. Hij praat in zichzelf of er zijn er meer.’
‘Ammonia,’ zei Kyle.
‘Ja, volgens mij wel,’ zei ik. ‘Of gewoon schoonmaakmiddelen.’
Kyle schudde zijn hoofd. ‘Schoonmaakbedrijven gebruiken geen ammonia, dat ruikt veel te sterk. Maar ik weet wie dat wel gebruikt.’
‘Wie dan?’ wilde Deborah weten.
Hij grijnsde naar haar. ‘Ben zo terug,’ zei hij en hij stapte uit. ‘Kyle!’ zei Deborah, maar hij zwaaide even met zijn hand en liep recht op de voordeur van het huis af. ‘Shit,’ mompelde Deborah toen hij aanklopte en naar de donkere wolken van de naderende storm omhoogkeek.
De voordeur ging open. Een kleine gedrongen man met een donkere huidskleur en zwart sluik haar dat over zijn voorhoofd viel staarde naar buiten. Chutsky zei iets tegen hem en even bewogen ze geen beiden. De kleine man keek de straat af, toen naar Kyle. Kyle haalde langzaam zijn hand uit zijn zak en liet de donkere man iets zien, geld? De man keek ernaar, keek Chutsky aan en hield de deur voor hem open. Chutsky ging het huis binnen. De deur sloeg dicht.
‘Shit,’ zei Deborah weer. Ze beet op haar nagels, een gewoonte die ik haar sinds haar tienerjaren niet meer had zien doen. Het smaakte blijkbaar goed, want toen ze er een afgekloven had, begon ze aan de volgende. Ze was bij nummer drie toen de deur weer openging en Chutsky lachend en zwaaiend naar buiten kwam. De deur viel achter hem dicht en hij verdween achter een muur van water toen de hemelsluizen eindelijk opengingen. Hij racete de straat over naar de auto en glipte doornat op de passagiersstoel.
‘Godver!’ zei hij. ‘Ik ben helemaal doorweekt!’
‘Wat deed je daar, verdomme?’ vroeg Deborah op hoge toon.
Chutsky trok een wenkbrauw naar me op en streek het haar van zijn voorhoofd. ‘Wat kan ze het elegant zeggen, hè?’ zei hij.
‘Kyle, verdomme,’ zei ze.
‘Een ammonialucht,’ zei hij. ‘Bij chirurgie wordt dat niet gebruikt en een schoonmaakploeg zou het ook nooit gebruiken.’
‘Daar hebben we het al over gehad,’ snauwde Deborah.
Hij lachte. ‘Maar het wordt wel gebruikt om speed mee te maken. En dat blijken die jongens daarbinnen dus te doen.’
‘Je bent dus regelrecht een speedkeuken binnengelopen?’ zei Deb. ‘Wat heb je daar in godsnaam gedaan?’
Hij glimlachte en trok een pakketje uit zijn zak. ‘Dertig gram van het spul gekocht.’
13
Deborah hield bijna tien minuten haar mond, bestuurde de auto en staarde met stijf opeengeklemde kaken naar buiten. Ik zag dat de spieren langs de zijkant van haar gezicht zich spanden, helemaal tot in haar schouders toe. Ik kende haar en kon zo zien dat er een uitbarsting aan zat te komen, maar aangezien ik geen idee had hoe Verliefde Deborah zich zou gedragen, wist ik niet hoe snel dat zou gebeuren. De oorzaak van haar ophanden zijnde meltdown, Chutsky, zat al net zo stilletjes naast haar op de passagiersstoel, maar hij leek toch behoorlijk opgewekt en keek naar het landschap.
We waren bijna op ons tweede adres, in de schaduw van Mount Thrashmore, toen Debs ten slotte ontplofte.
‘Godverdómme! Dat spul is verbóden!’ zei ze, op het stuur timmerend om haar woorden kracht bij te zetten.