Выбрать главу

Chutsky keek haar geamuseerd aan. ‘Ja, dat weet ik,’ zei hij.

‘Ik heb verdomme als gerechtsdienaar een eed gezworen!’ vervolgde Deborah. ‘Ik heb een eed afgelegd om een einde aan die troep te maken en jij, jij...’ stamelde ze.

‘Ik moest het zeker weten,’ zei hij rustig. ‘En dit leek me de beste methode.’

‘Ik zou jou in de boeien moeten slaan, hufter!’ zei Deborah.

‘Dat zou leuk zijn,’ zei hij.

‘Klóótzak die je bent!’

‘Minstens.’

‘Ik vertik het om naar die verdomde donkere kant van je over te steken!’

‘Nee, dat doe je niet. Dat laat ik ook niet toe, Deborah.’

Ze liep leeg als een ballon, draaide zich om en keek hem aan. Hij keek terug. Ik was niet eerder getuige geweest van een stilzwijgende conversatie, maar deze sloeg alles. Haar blik schoot ongerust van de ene kant van zijn gezicht naar de andere en weer terug. Hij deed niets anders dan kalm en zonder met zijn ogen te knipperen terugkijken. Het was echt een elegant en fascinerend gezicht, bijna net zo belangwekkend als het feit dat Debs kennelijk was vergeten dat ze achter het stuur zat.

‘Ik vind het heel vervelend om storen,’ zei ik. ‘Maar is dat geen bierwagen daar recht voor ons?’

Ze draaide haar hoofd met een ruk terug en trapte op de rem, net op tijd om te voorkomen dat we een bumpersticker van een lading Miller Lite zouden worden. ‘Ik ga dat adres aan narcotica doorgeven. Morgen nog,’ zei ze.

‘Mij best,’ zei Chutsky.

‘En dat zakje gooi je weg.’

Hij keek haar lichtelijk verbaasd aan. ‘Dat heeft me twee ruggen gekost...’ zei hij.

‘Je gooit het weg,’ herhaalde ze.

‘Oké dan,’ zei hij. Ze keken elkaar weer aan, het aan mij overlatend om op dodelijke biertrucks te letten. Maar het was mooi om te zien hoe alles weer op z’n pootjes terechtkwam en de harmonie in het universum werd hersteld, zodat we weer verder konden met onze zoektocht naar ons afschuwelijke, onmenselijke monster van de week, in de wetenschap dat liefde alles overwint. En dus gaf het veel voldoening door het staartje van de onweersbui over South Dixie Highway te rijden, en toen de zon doorbrak sloegen we af naar een weg die ons door een wirwar van straatjes leidde, allemaal met een fantastisch uitzicht op de reusachtige vuilnisbelt die bekendstond als Mount Trashmore.

Het huis dat we zochten stond midden tussen wat eruitzag als de laatste rij huizen aan het eind van de beschaving en waar het vuilnis oppermachtig was. Het stond in een bocht van een kromme straat en we reden er meerdere keren langs voordat we ervan overtuigd waren dat we goed zaten. Het was een bescheiden onderkomen van het type drie slaapkamers, twee hypotheken, zachtgeel met witte dakranden, en het grasveld was keurig gemaaid. Er was geen auto op de oprit of in de carport te zien. Over het TE KOOP-bordje op het grasveld was in knalrode letters VERKOCHT geplakt.

‘Misschien is hij er nog niet ingetrokken,’ zei Deborah.

‘Hij moet toch érgens zijn,’ zei Chutsky en tegen die logica viel weinig in te brengen. ‘Rij eens naar de kant. Heb je een klembord?’

Deborah parkeerde met gefronst voorhoofd de auto. ‘Onder je stoel. Dat heb ik voor mijn papierwerk nodig.’

‘Oké, ik zal hem niet vies maken,’ zei hij, en hij graaide onder de stoel en haalde een eenvoudig metalen klembord met een stapeltje officiële formulieren tevoorschijn. ‘Perfect,’ zei hij. ‘Geef me een pen.’

‘Wat ga je doen?’ vroeg ze terwijl ze hem een goedkope witte balpen met blauwe dop aanreikte.

‘Niemand houdt ooit een vent met een klembord tegen,’ zei Chutsky grijnzend. Voordat we ook maar iets konden zeggen liep hij al met stevige, van-negen-tot-vijf-tred het tuinpad op. Halverwege bleef hij staan, draaide een paar vellen papier om en deed alsof hij las, keek naar het huis en schudde zijn hoofd.

‘Hij is hier kennelijk heel goed in,’ zei ik tegen Deborah.

‘Dat mag verdomme ook wel,’ zei ze. Ze beet nog een nagel af en ik begon me zorgen te maken over het moment dat ze op zouden zijn.

Chutsky liep rustig verder de oprit op, raadpleegde het klembord, zich blijkbaar onbewust van het dreigend nagelgebrek in de auto achter hem. Het zag er werkelijk heel natuurlijk en ongehaast uit, de man had duidelijk veel ervaring met leugen en bedrog, afhankelijk van welk woord het beste een officieel gesanctioneerd misdrijf uitdrukte. En dat liet Debs zomaar tegen vrachtwagens aan botsen en haar vingers afkluiven. Misschien had hij toch niet zo’n beste invloed op haar. Hoewel het prettig was dat ze nu een ander doelwit had om haar norse blikken en rake klappen op te botvieren. Ik vind het helemaal niet erg als iemand anders een tijdje met blauwe plekken rondloopt.

Chutsky bleef voor de voordeur staan en krabbelde iets op zijn klembord. Toen, ik kon niet zien hoe hij dat deed, opende hij de deur en ging naar binnen. De deur viel achter hem dicht.

‘Shit,’ zei Deborah. ‘Eerst drugsbezit, nu weer inbraak. Straks laat hij me nog vliegtuigen kapen.’

‘Ik heb altijd al een keer naar Havana gewild,’ zei ik behulpzaam. ‘Hij krijgt twee minuten,’ zei ze kortaf. ‘Dan roep ik versterking en ga ik achter hem aan.’

Te oordelen naar de manier waarop ze haar hand naar de radio uitstak waren er 1 minuut 59 seconden om toen de deur openging en Chutsky weer naar buiten kwam. Hij bleef op de oprit staan, schreef iets op het klembord en keerde naar de auto terug.

‘Oké,’ zei hij, toen hij weer in zijn stoel ging zitten. ‘We gaan naar huis.’

‘Is het huis leeg?’ wilde Deborah weten.

‘Smetteloos,’ zei hij. ‘Geen handdoek of soepkop te bekennen.’

‘En nu?’ vroeg ze terwijl ze de auto in de versnelling zette.

Hij schudde zijn hoofd. ‘Terug naar plan A,’ zei hij.

‘Wat is plan A, verdomme?’ vroeg Deborah.

‘Geduld oefenen,’ zei hij.

Dus ondanks een kostelijke lunch en een werkelijk origineel winkeluitstapje erna, waren we weer terug bij af. Er gingen een paar dagen voorbij en het werd nu toch echt saai. Het leek er niet op dat brigadier Doakes van gedachten zou veranderen voordat ik in een bankversiering met bierbuik was veranderd en er zat niets anders op dan verstoppertje en galgje te spelen met Cody en Astor, en aan Rita verbluffend theatrale afscheidszoenen uit te delen om mijn stalker tevreden te stellen.

Toen rinkelde midden in de nacht de telefoon. Het was zondagnacht en ik moest maandagmorgen vroeg naar mijn werk. Vince Masuoka en ik hadden een afspraak en het was mijn beurt om donuts te halen. Hij bleef maar door rinkelen, alsof ik geen wereldse zorgen had en die donuts zichzelf op kantoor zouden afleveren. Ik keek op de klok op mijn nachtkastje: 02:38. Ik geef toe dat ik humeurig klonk toen ik de hoorn van de haak nam en zei: ‘Laat me met rust!’

‘Dexter. Kyle is weg,’ zei Deborah. Ze klonk helemaal niet moe, was zo gespannen als een snaar, en het was onduidelijk of ze van plan was op iemand te schieten of in huilen uit te barsten.

Het duurde even voor ik mijn krachtige intellect op snelheid had. ‘Eh... tja, Deb,’ zei ik. ‘Met zo’n vent... Misschien is het wel beter zo.’

‘Hij is wég, Dexter. Te grazen genomen. Die, die vent heeft ’m. Die kerel, die dat je-weet-wel met die vent gedaan heeft. Ik bedoel...’ zei ze, en hoewel het net leek alsof ik plotseling in een aflevering van The Sopranos was beland, begreep ik wat ze bedoelde. Degene die Het Ding op de tafel in een jodelende aardappel had veranderd had Kyle te pakken gekregen, en het was niet ondenkbaar dat hij met hem vergelijkbare plannen had.

‘Dr. Danco,’ zei ik.

‘Ja.’

‘Hoe weet je dat?’ vroeg ik haar.

‘Hij had me gewaarschuwd. Kyle is de enige die weet hoe die kerel eruitziet. Dat hij het zou proberen als hij erachter kwam dat hij hier was. We hadden een teken afgesproken, shit, Dexter, kom gewoon hierheen. We moeten hem vinden,’ zei ze, en ze hing op.