Ze moeten altijd mij hebben, hè? Ik ben niet echt heel aardig, maar om een of andere reden komen ze altijd met hun problemen naar míj. O, Dexter, een barbaars onmenselijk monster heeft mijn vriendje te pakken! Nou, verdomme, ik ben ook een barbaars onmenselijk monster, heb ik dan geen recht op een beetje rust?
Ik zuchtte. Kennelijk niet.
Ik hoopte dat Vince het van de donuts zou begrijpen.
14
Van mijn huis in de Grove was het een kwartiertje rijden naar het huis van Deborah. Eindelijk was ik weer eens op pad zonder dat Doakes achter me aan zat, hoewel hij zich natuurlijk in een onzichtbaarheidsmantel uit Klingon kon hebben gehuld. In elk geval was het niet druk op de weg en op de us 1 kon ik zelfs zo doorrijden. Deborah woonde in een klein huis in Coral Gables met een paar verwaarloosde fruitbomen en een afbrokkelende koraalstenen muur eromheen. Ik zette mijn auto naast de hare op de korte oprit en was op nog geen twee stappen van de voordeur toen Deborah die opendeed. ‘Waar bleef je nou?’ vroeg ze.
‘Ik moest eerst nog even naar yoga en daarna de stad in om schoenen te kopen,’ zei ik. In werkelijkheid had ik me zelfs gehaast en was ik binnen twintig minuten na haar telefoontje bij haar, en de toon die ze tegen me aansloeg beviel me niet.
‘Kom binnen,’ zei ze, terwijl ze in het duister tuurde en zich aan de deur vastklampte alsof ze bang was dat hij weg zou vliegen.
‘Jawel, almachtige,’ zei ik, en ik stapte naar binnen.
Deborahs huisje was overdadig sober ingericht. Haar woonvertrek zag eruit als een goedkope hotelkamer waarin een rockband had gezeten en op tv en video na was gestript. Er stonden alleen een stoel en een tafel, naast de openslaande deuren die uitkwamen op het totaal overwoekerde terras. Ze had ergens anders nog een stoel vandaan weten te halen, een gammele klapstoel, die ze bij de tafel trok. Dit gastvrije gebaar ontroerde mij zozeer dat ik besloot mijn leven in de waagschaal te stellen en in het krakkemikkige ding ging zitten. ‘Nou,’ zei ik, ‘Hoe lang is hij al weg?’
‘Shit,’ zei ze. ‘Drieënhalf uur. Zoiets.’ Ze schudde haar hoofd en liet zich op de andere stoel zakken. ‘We hadden hier afgesproken, en... hij kwam niet opdagen. Naar zijn hotel geweest, niks.’
‘Kan hij niet gewoon ergens anders heen zijn gegaan?’ vroeg ik, en ik ben er niet trots op, maar ik geef toe dat mijn stem hoopvol klonk.
Deborah schudde weer haar hoofd. ‘Zijn portemonnee en zijn sleutels lagen nog op het dressoir. Die vent heeft hem, Dex. We moeten hem vinden, voordat...’ Ze beet op haar lip en keek de andere kant op.
Ik had geen flauw idee waar we naar Kyle moesten zoeken. Zoals ik al zei, dit was niet het soort zaken waar ik in het algemeen verstand van had, ook al was ik een heel eind gekomen met het opsporen van dat onroerend goed. Aangezien Deborah het over ‘we’ had, bleef er voor mij niet veel te kiezen over. Familiebanden en dat soort dingen. Toch probeerde ik wat bewegingsruimte te creëren. ‘Sorry als dit stom klinkt, Debs, maar heb je hier al melding van gemaakt?’
Ze keek op met een halve grauw. ‘Ja. Ik heb hoofdinspecteur Matthews gebeld. Hij klonk opgelucht. Hij zei dat ik niet hysterisch moest worden, alsof ik een oud dametje met appelflauwtes was.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Ik heb hem gevraagd een opsporingsbevel uit te vaardigen en hij zei: “Hoezo?”’ Ze ademde sissend uit. ‘Hoezo... Verdomme, Dexter, ik kon hem wel wurgen, maar...’ Ze haalde haar schouders op.
‘Maar hij had gelijk,’ zei ik.
‘Zal wel. Kyle is de enige die weet hoe die vent eruitziet,’ zei ze. ‘We weten niet eens wat voor auto hij heeft, of wat zijn echte naam is, of... Verdomme, Dexter. Het enige wat ik weet, is dat hij Kyle in handen heeft.’ Ze haalde schor adem. ‘Hoe dan ook, Matthews heeft Kyles mensen in Washington geïnformeerd. Dat was alles wat hij kon doen, zei hij.’ Ze schudde haar hoofd en was heel bleek. ‘Dinsdagochtend sturen ze iemand.’
‘Nou,’ zei ik hoopvol. ‘ Ik bedoel, We weten dat deze vent heel langzaam werkt.’
‘Dinsdagochtend,’ zei ze. ‘Bijna twee dagen. Waarmee denk je dat hij gaat beginnen, Dex? Haalt hij er eerst een been af? Of een arm? Of allebei tegelijk?’
‘Nee,’ zei ik. ‘Een voor een.’ Ze keek me indringend aan. ‘Nou, dat is toch logisch?’
‘Voor mij niet,’ zei ze. ‘Voor mij is hier helemaal niets logisch aan’
‘Deborah, bij deze man gaat het er niet om dát hij armen en benen amputeert. Alleen hóé hij dat doet.’
‘Verdomme, Dexter, ik snap er niets van.’
‘Hij wil zijn vijanden compleet eliminéren. Ze breken, vanbinnen en vanbuiten, onherstelbaar. Zijn enige doel is om hen in muzikale zitzakken te veranderen, voor wie niets anders overblijft dan een compleet, eindeloos, krankzinnig afgrijzen. Het verwijderen van ledematen en lippen is daarbij slechts een... Wat?’
‘O jezus, Dexter,’ zei Deborah. Haar gezicht was vertrokken tot een uitdrukking die ik sinds de dood van onze moeder niet meer had gezien. Ze keerde zich om en haar schouders begonnen te schokken. Daar werd ik wat ongemakkelijk van. Ik bedoel, ik heb geen emoties, en ik weet dat Deborah die vaak wel heeft. Maar ze was er de vrouw niet naar om die te tonen, tenzij je ergernis tot emoties rekent. En nu stond ze daar natte, sniffende geluiden te produceren en ik wist dat het tijd was om haar een klopje op haar schouder te geven en iets te zeggen in de trant van ‘kom, kom’ of iets anders diepzinnigs en menselijks, maar ik kon me er niet toe zetten. Dit was Deb, mijn zus. Zou ze het doorhebben als ik deed alsof, en...
En wat? Mijn armen en benen eraf snijden? Het ergste wat ze kon doen was zeggen dat ik mijn kop moest houden en weer in haar rol van brigadier Zuurpruim vallen, wat een enorme verbetering zou zijn ten opzichte van dit lamenterende gedoe. Hoe dan ook, dit was duidelijk zo’n moment dat om een menselijke reactie vroeg en aangezien ik door lange studie wist wat een mens zou doen, deed ik dat ook. Dus stond ik op en liep naar haar toe. Ik legde mijn hand op haar schouder, gaf haar een klopje en zei: ‘Nou, nou, Deb. Kom, kom.’ Het klonk nog idioter dan ik had gevreesd, maar ze legde haar hoofd tegen mij aan en snufte, dus ik vermoed dat ik het toch goed deed.
‘Kun je echt binnen een week verlíéfd op iemand worden?’ vroeg ze aan mij.
‘Ik denk niet dat ik ooit verliefd kán worden,’ antwoordde ik.
‘Ik kan dit niet aan, Dexter,’ zei ze. ‘Als Kyle vermoord wordt, of in... mijn god, ik weet niet wat ik dan zal doen.’ Ze drukte zich tegen me aan en barstte in huilen uit.
‘Kom, kom,’ zei ik nog maar eens.
Ze haalde diep haar neus op en snoot hem daarna in een tissue die op de tafel naast haar lag. ‘Hou nou maar op met je kom, kom,’ zei ze.
‘Sorry,’ zei ik. ‘Ik wist niet wat ik anders moest zeggen.’
‘Zeg maar wat die vent van plan is. Waar we hem kunnen vinden.’
Ik ging weer in de gammele leunstoel zitten. ‘Dat weet ik niet, Debs. Ik heb geen flauw idee wat hij van plan is.’
‘Onzin,’ zei ze.
‘Nee, echt. Ik bedoel, technisch gesproken heeft hij feitelijk niemand vermoord, weet je.’
‘Dexter,’ zei ze, ‘jij begrijpt nu al meer van die gozer dan Kyle deed, en hij kent de man. We moeten hem vinden. Het móét.’ Ze beet op haar onderlip en even vreesde ik dat ze weer zou gaan snotteren, waardoor ik compleet hulpeloos zou zijn omdat ik van haar geen ‘kom, kom’ meer mocht zeggen. Maar ze raapte zich bij elkaar en was weer de stoere zus die ik kende, en snoot alleen nog een keer haar neus.
‘Ik zal het proberen, Deb. Mag ik aannemen dat jij en Kyle al het voorwerk hebben gedaan? Met getuigen gepraat, en zo?’
Ze schudde haar hoofd. ‘Dat hoefden we niet. Kyle wist...’ Ze schrok ervan dat ze in de verleden tijd praatte en vervolgde heel resoluut: ‘Kyle wéét wie het gedaan heeft en hij wéét wie de volgende is.’