Выбрать главу

Deborah beet nog een tijdje op haar lip en zei uiteindelijk: ‘Shit. Het zou kunnen werken.’

‘Anders weet ik het ook niet meer.’

Ze ademde weer diep in, en alsof iemand een knop had omgezet liep ze met opeengeklemde kaken op Matthews en Doakes af. Ik volgde in haar kielzog en probeerde met de kale muren te versmelten, zodat Doakes niet op me af zou springen en mijn hart zou uitrukken.

‘Hoofdinspecteur,’ zei Deborah. ‘We moeten hier proactief mee omgaan.’

Hoewel het woord ‘proactief’ een van zijn lievelingswoorden was, keek Matthews haar aan alsof ze een kakkerlak in de sla was. ‘Wat er nu moet gebeuren,’ zei hij, ‘is dat die... lúí... in Washington ons eindelijk een bekwaam iemand sturen om deze toestand in orde te brengen.’

Deborah wees naar Burdett. ‘Ze hebben hém gestuurd,’ zei ze. Matthews keek even naar Burdett en tuitte bedachtzaam zijn lippen. ‘Wat is jouw voorstel?’

‘We hebben een paar aanwijzingen,’ zei ze, en ze knikte naar mij. Ai, ik wou dat ze dat niet had gedaan, want Matthews draaide zijn hoofd in mijn richting en, erger nog, Doakes ook. Als zijn hongerige-hondenuitdrukking al iets zei, was het wel dat zijn gevoelens voor mij er niet milder op waren geworden.

‘Wat is jouw betrokkenheid bij deze zaak?’ vroeg Matthews aan mij.

‘Hij verleent forensische assistentie,’ verklaarde Deborah, en ik knikte bescheiden.

‘Shit,’ zei Doakes.

‘We hebben niet veel tijd,’ zei Deborah. ‘We moeten die gast vinden voordat we... voordat er meer van dit soort lijken opduiken. We kunnen het niet voor eeuwig onder de pet houden.’

‘Ik denk dat de term “media zaaien waanzin” hier wel van toe-passing is,’ opperde ik behulpzaam. Matthews keek me nors aan.

‘Ik heb ongeveer het hele plaatje van wat Kyle... van wat Chutsky, bedoel ik, van plan was,’ ging Deborah verder. ‘Maar ik kom er niet verder mee omdat ik niet over achtergrondinformatie beschik.’ Ze prikte met haar kin in de richting van Doakes. ‘En brigadier Doakes heeft die wel.’

Doakes keek verbaasd, wat overduidelijk een uitdrukking was die hij niet erg goed had geoefend. Maar nog voordat hij zijn mond open kon doen ging Deborah door. ‘Volgens mij kunnen wij met z’n drieën die kerel veel eerder te pakken krijgen dan wanneer de volgende Fed hier is en is bijgepraat over wat hier tot nu toe is gebeurd.’

‘Shit,’ zei Doakes weer. ‘Wil je dat ik met hém ga samenwerken?’ Hij hoefde niet te wijzen om iedereen te laten weten dat hij mij bedoelde, maar dat deed hij toch, hij stak een gespierde, knokige wijsvinger naar mijn gezicht.

‘Ja, inderdaad,’ zei Deborah. Hoofdinspecteur Matthews beet op zijn lip en keek besluiteloos, en Doakes zei nogmaals ‘shit’. Ik hoopte echt dat zijn sociale vaardigheden zouden verbeteren als we gingen samenwerken.

‘Jij zegt dat je hier iets van af weet,’ zei Matthews tegen Doakes, en met tegenzin verplaatste de brigadier zijn boze blik naar de hoofdinspecteur.

‘Eh...’ zei Doakes.

‘Vanuit eh... vanuit het leger,’ zei Matthews. Hij leek niet bepaald bang voor de gemelijke woede die uit Doakes’ ogen sprak, maar misschien was dat de macht der gewoonte van iemand die de leiding heeft.

‘Eh...’ zei Doakes nogmaals.

Hoofdinspecteur Matthews fronste zijn wenkbrauwen, wilde zo goed mogelijk overkomen als een daadkrachtig man die een belangrijke beslissing neemt. De rest van ons wist het kippenvel onder controle te houden.

‘Morgan,’ zei hoofdinspecteur Matthews ten slotte. Hij keek naar Debs en wachtte even. Een bestelbus met action news op de zijkant stond langs de stoep voor het huis stil en er stapten mensen uit. ‘Verdomme,’ zei Matthews. Hij keek van het lichaam naar Doakes. ‘Wil je het doen, brigadier?’

‘Ze zullen het in Washington niet leuk vinden,’ zei Doakes, ‘net zomin als ik het hier leuk vind.’

‘Wat ze in Washington leuk vinden interesseert mij steeds minder,’ zei Matthews. ‘Wij hebben onze eigen problemen. Kun je dit voor je rekening nemen?’

Doakes keek naar mij. Ik probeerde serieus en toegewijd te kijken, maar hij schudde alleen zijn hoofd. ‘Ja,’ zei hij. ‘Ja, dat kan ik wel.’

Matthews sloeg hem op zijn schouder. ‘Beste kerel,’ zei hij, en hij haastte zich naar de nieuwsploeg.

Doakes keek me nog steeds aan. Ik keek terug. ‘Denk er maar aan dat je me nu veel gemakkelijker in de gaten kunt houden,’ zei ik.

‘Als dit voorbij is,’ zei hij. ‘Gaat het alleen tussen jou en mij.’

‘Maar niet eerder,’ zei ik, en ten slotte knikte hij slechts een keer.

‘Niet eerder,’ zei hij.

18

Doakes nam ons mee naar een cafetaria op Calle Ocho, tegenover een autohandelaar. Hij bracht ons naar een tafeltje in een achterafhoekje en ging zitten met zijn gezicht naar de deur. ‘Hier kunnen we praten,’ zei hij, en hij deed zo zijn best om het te laten klinken als een spionagefilm dat ik wilde dat ik mijn zonnebril bij me had gehad. Maar Chutsky kon nog steeds elk moment bij de post zitten. Hopelijk zat zijn neus er nog aan.

Voordat we aan praten toekwamen, kwam er een man uit de achterkamer die Doakes de hand schudde. ‘Alberto,’ zei hij, ‘Como estas?’ Doakes antwoordde in vloeiend Spaans — beter dan het mijne, eerlijk gezegd, hoewel ik graag mag denken dat ik een mooier accent heb. ‘Luis,’ zei hij. ‘Mas o menos.’ Ze babbelden een minuutje met elkaar en Luis bestelde voor ons allemaal een klein kopje vreselijk zoete Cubaanse koffie en een schaal pastelita’s. Hij knikte een keer naar Doakes en verdween toen weer in de achterkamer.

Deborah volgde de hele vertoning met toenemend ongeduld en toen Luis eindelijk weg was, kwam ze ter zake. ‘We moeten de naam hebben van iedereen die er in El Salvador bij was,’ barstte ze los.

Doakes keek haar alleen maar aan en nipte van zijn koffie. ‘Wordt een lange lijst,’ zei hij.

Deborah fronste haar voorhoofd. ‘Je weet heus wel wat ik bedoel,’ zei ze. ‘Verdomme, Doakes, hij heeft Kyle.’

Doakes liet zijn tanden zien. ‘Yep. Ouwe Kyle wordt oud. Dat zou hem in zijn goeie jaren niet zijn overkomen.’

‘Wat deed jíj daar dan eigenlijk?’ vroeg ik. Ik weet het, het was een beetje een uitstapje, maar ik kon mijn nieuwsgierigheid naar zijn antwoord niet in bedwang houden.

Nog altijd met een glimlach, als het er tenminste een was, keek Doakes me aan en zei: ‘Wat denk je?’ En net onder de oppervlakte klonk het rollen van de donder van een barbaarse vreugde, recht vanuit de diepte van mijn donkere achterbank, van het ene roofdier dat tijdens een maanverlichte nacht tegen het andere gromde. En zeg nou eerlijk, wat had hij daar nou anders gedaan kunnen hebben? Precies zoals Doakes mij kende, kende ik hem: als een kille moordenaar. Zelfs zonder wat Chutsky had gezegd, was het zonneklaar wat Doakes in een moorddadige circus als El Salvador zoal had uitgespookt. Hij zou een van de directeuren zijn geweest.

‘Hou op met dat gestaar,’ zei Deborah. ‘Namen moet ik hebben.’

Doakes pakte een pastelito van de schaal en leunde achterover. ‘Waarom praten jullie mij eerst niet even bij,’ zei hij. Hij nam een hap en Deborah tikte even met haar vinger op tafel voordat ze besloot dat daar wat in zat.

‘Goed,’ zei ze. ‘We hebben een globaal profiel van de man die hier bezig is, en van zijn busje. Een witte bestelbus.’

Doakes schudde zijn hoofd. ‘Laat maar zitten. We wéten allang wie hier achter zit.’

‘We hebben ook de identiteit van het eerste slachtoffer,’ zei ik. ‘Ene Manuel Borges.’

‘Wel, wel,’ zei Doakes. ‘Goeie ouwe Manuel, hè? Jullie hadden hem beter door mij kunnen laten afmaken.’

‘Vriendje van je?’ vroeg ik, maar Doakes negeerde mijn vraag. ‘Wat hebben jullie nog meer?’ zei hij. ‘Kyle had een lijst met namen,’ zei Deborah. ‘Een lijst van mannen uit dezelfde eenheid. Hij zei dat een van hen het volgende slachtoffer zou worden. Maar hij heeft geen namen genoemd.’