‘Begrepen,’ zei Doakes. ‘Ik volg vanaf hier.’
De 4Runner reed met normale snelheid door het betrekkelijk rustige verkeer, hij reed zo’n acht kilometer boven maximumsnelheid, wat in Miami als de snelheid van een toerist wordt beschouwd, zo langzaam dat de automobilisten die hem passeerden terecht een klap op de claxon gaven. Maar dat leek onze Oscar niets te kunnen schelen. Hij hield zich aan alle verkeerstekens en bleef op de rechterweghelft, reed door alsof hij nergens naartoe hoefde en alleen maar een ontspannen avondritje na het eten maakte.
Toen we bij 79th Street kwamen, pakte Deborah de radio. ‘We passeren nu 79th Street,’ zei ze. ‘Hij heeft geen haast, rijdt in noordelijke richting door.’
‘Begrepen,’ zei Doakes en Deborah keek naar mij.
‘Ik zei niks,’ zei ik.
‘Maar je dacht heel wat,’ zei ze.
We gingen verder naar het noorden en moesten twee keer voor een verkeerslicht stoppen. Deborah zorgde er zorgvuldig voor een paar auto’s achter hem te blijven, wat in Miami niet moeilijk was omdat de meeste auto’s om, over of door alle andere voertuigen proberen te komen. Vanuit tegengestelde richting kwam een brand-weerauto aanrijden, die bij de kruispunten met zijn sirene loeide. Het had hetzelfde effect als een blatend lammetje. Ze negeerden de sirene en bleven stug op hun felbegeerde stukje asfalt tussen de rommelige rijen auto’s rijden. De bestuurder van de brandweerwagen, zelf een automobilist uit Miami, zigzagde er simpelweg toeterend en met gillende sirene tussendoor, een Verkeersduet.
We kwamen bij 123rd Street, de laatste afslag naar Miami Beach voordat hij 826 North Miami Beach kruiste, en Oscar bleef naar het noorden rijden. Deborah zei dat tegen Doakes toen we erlangs reden.
‘Waar gaat hij verdomme naartoe?’ mompelde Deborah toen ze de radio terugzette.
‘Misschien maakt hij gewoon een ritje,’ zei ik. ‘Het is een prachtige nacht.’
‘Hm. Wil je soms een sonnet schrijven?’
Normaal gesproken zou ik daar een gevat antwoord op weten, maar er kwam niets in me op, misschien doordat we op zo’n opwindende jacht waren. En trouwens, Debs zag eruit alsof ze wel een overwinning kon gebruiken, hoe klein ook.
Een paar straten verder schoot Oscar plotseling naar de linker rijbaan en sloeg links af, pal vóór het tegemoetkomende verkeer, waarmee hij een woedend claxonconcert van bestuurders in beide richtingen ontketende.
‘Hij verandert koers,’ zei Deborah tegen Doakes, ‘westwaarts op de 135th Street.’
‘Ik steek achter jullie door,’ zei Doakes. ‘Op Broad Causeway.’
‘Wat is er in de 135th Street?’ vroeg Debs zich hardop af.
‘Opa-Locka Airport,’ zei ik. ‘Een paar kilometer verderop.’
‘Shit,’ zei ze, en ze pakte haar radio. ‘Doakes, Hij gaat naar OpaLocka Airport.’
‘Ben onderweg,’ zei hij, en ik hoorde zijn sirene loeien voordat hij de verbinding verbrak.
Het vliegveld Opa-Locka was van oudsher geliefd bij mensen in de drugshandel en degenen die zich met geheime operaties inlieten. Dat kwam goed uit, want de scheidslijn tussen die twee was vaak behoorlijk vaag. Er zou met gemak een vliegtuigje op Oscar kunnen staan te wachten, klaar om hem het land uit en overal op de Cariben, Midden- of Zuid-Amerika te brengen, met uiteraard aansluitingen op de rest van de wereld, hoewel ik betwijfelde of hij naar Soedan of zelfs Beiroet zou willen. Ergens op de Cariben leek me redelijk waarschijnlijk, maar onder de huidige omstandigheden leek het land uitvluchten sowieso geen onverstandige zet, en OpaLocka Airport was om te beginnen een logische plek.
Oscar reed nu wat sneller, hoewel 135th Street niet zo breed was en het er net zo druk was als op Biscayne Boulevard. We namen een smalle brug over een kanaal en toen Oscar aan de overkant was, meerderde hij plotseling vaart en wurmde zich bij een s-bocht in de weg door het verkeer.
‘Verdomme, hij is ergens van geschrokken,’ zei Deborah. ‘Hij heeft ons vast in de gaten.’ Ze versnelde om hem bij te houden, nog steeds met een paar auto’s ertussen, ook al had het nu weinig zin meer te doen alsof we hem niet achtervolgden.
Hij was inderdaad ergens van geschrokken, want Oscar reed nu zo woest en gevaarlijk dat het niets scheelde of hij botste op het verkeer of reed de stoep op, en uiteraard was Debs niet van plan zichzelf te verliezen in zo’n soort klotewedstrijdje. Ze bleef bij hem en zwenkte om de auto’s heen die nog stonden bij te komen van hun aanvaring met Oscar. Even verderop schoot hij naar de verste linkerbaan, waardoor een oude Buick in een slip raakte, de stoeprand ramde en door een hek in de voortuin van een lichtblauw huis belandde.
Zou de aanblik van onze burgerwagen de reden zijn dat Oscar zich zo ging gedragen? Het was leuk dat te denken en ik voelde me er heel belangrijk door, maar ik geloofde het niet; tot nu toe had hij beheerst en weloverwogen gehandeld. Als hij ons had willen afschudden, was het waarschijnlijker dat hij een of andere plotselinge en sluwe zet had gedaan, bijvoorbeeld de ophaalbrug oprijden op het moment dat die openging. Dus waarom was hij opeens zo in paniek? Om wat te doen te hebben, boog ik naar voren en keek in de buitenspiegel. De blokletters op de spiegel vertelden me dat objecten in de spiegel dichterbij waren dan ze leken. Zoals de zaken er nu voorstonden was dat een heel onplezierige gedachte, want op dat moment verscheen er slechts één object in de spiegel.
Een gedeukte, witte bestelbus.
En die zat achter ons aan, en achter Oscar aan. Hij paste zich aan onze snelheid aan en volgde onze bewegingen door het verkeer. ‘Nou,’ zei ik. ‘Zo stom was het dus toch niet.’ En ik verhief mijn stem boven de piepende banden en het getoeter van de andere weggebruikers uit.
‘Hé, Deborah,’ zei ik. ‘Ik wil je niet afleiden, maar als je even hebt, kun je dan in je achteruitkijkspiegel kijken?’
‘Wat bedoel je daar verdomme mee?’ snauwde ze, maar haar ogen flitsten naar de spiegel. Het was maar gelukkig dat we net op een recht stuk weg reden, want heel even vergat ze te sturen. ‘O, shit,’ fluisterde ze.
‘Ja, dat dacht ik nou ook,’ zei ik.
Het viaduct van de I-95 strekte zich verderop voor ons uit, en vlak voordat hij eronderdoor reed zwenkte Oscar woest over drie rijbanen naar rechts en schoot een zijweg in die parallel liep aan de autoweg. Deborah vloekte en keerde om hem te volgen. ‘Zeg ’t tegen Doakes!’ zei ze, en gehoorzaam pakte ik de radio.
‘Brigadier Doakes,’ zei ik. ‘We zijn niet alleen.’
De radio knetterde een keer. ‘Wat bedoel je, verdomme?’ zei Doakes, bijna alsof hij Deborahs reactie had gehoord en het zo mooi vond dat hij het moest herhalen.
‘We zijn net naar 6th Avenue afgeslagen, en worden gevolgd door een witte bestelbus.’ Geen antwoord, dus ik zei nogmaals: ‘Heb ik gezegd dat de bestelbus wit is?’ en deze keer had ik de onuitsprekelijke voldoening Doakes te horen grommen: ‘Etterbak.’
‘Dat dachten wij nou ook,’ zei ik.
‘Laat het busje voor je rijden en blijf bij hem,’ zei hij.
‘Nee, shit,’ siste Deborah tussen haar opeengeklemde tanden, toen zei ze iets veel ergers. Ik kwam ook in de verleiding zoiets te zeggen, want toen Doakes zijn radio uitschakelde, reed Oscar met ons achter hem aan in de richting van de oprit naar de I-95 en schoot op het allerlaatste moment weer via het geplaveide talud op 6th Avenue terug. Zijn 4Runner stuiterde op de weg en helde even als een dronkenman naar rechts, accelereerde en kwam weer recht op de wielen. Deborah trapte vol op de rem en we slipten in een halve bocht; de witte bus slipte vóór ons, stuiterde op het talud en sloot het gat met de 4Runner. Binnen een halve seconde kreeg Debs ons weer op koers en volgde hen door de straat.
Hier was de zijweg smal, rechts stond een rij met huizen en links een hoge, gele, betonnen wal met daarop de I-95. We reden langs een paar huizenblokken terwijl we vaart meerderden. Een minus-cuul oud, hand in hand lopend echtpaar bleef op de stoep staan kijken toen onze merkwaardige optocht langs hen schoot. Misschien heb ik me het verbeeld, maar het leek alsof ze wapperden in de wind van Oscars langsrijdende auto en het busje.